Inhoud

  • Nep echt: Het Provinciaal Archeologisch Museum van Zuid-Oost-Vlaanderen - Site Velzeke
  • 'Het afscheid' van Constant Permeke
  • De waarde van heem- en volkskundige tijdschriften voor het museumwerk
  • Het detail - Sleutel en Slot
  • Museumconsulent in de Provincie West-Vlaanderen
  • Karel Vanderhoeght - Rockoxhuis
  • Stuwende onderzoeksbeurzen van de Koning Boudewijnstichting
  • Roeland Van de Walle, adjunct van de directie van de Dienst Culturele Zaken van de Stad Gent
  • Gramstorigheid - Pavel Krok

Nep echt: Het Provinciaal Archeologisch Museum van Zuid-Oost-Vlaanderen Site Velzeke

Karretje met replica's, Katern

Karretje met replica's

Rond de archeologie hangt nog steeds een zweem van romantiek. In het PAMZOV echter plaatsen wij het onderzoek in het juiste daglicht en gaan wij op zoek naar de mens achter de voorwerpen. Toch menen wij dat een archeologische verzameling, bijgestaan door enkele publicaties en gidsbeurten, niet voldoende is om de sluier van het verleden op te lichten. 

Het museum van Velzeke was de eerste Vlaamse instelling die de levende geschiedenis in de praktijk bracht. Zo pas­seerde een detachement van een Romeins legioen in Velzeke en zetten we een Romeinse modeshow op de planken. Verder daagden gladiatoren elkaar uit, werden er slaven verkocht en gingen Kelten elkaar te lijf. Dergelijke optredens trekken steeds vele duizenden kijklustigen naar de site. We gingen dan ook graag de uitdaging aan om ideeën opgedaan tijdens dergelijke evenementen te vertalen naar de dagelijkse museumwerking. 

Een eerste poging vormde het kledij project, waarbij tot een 30-tal deelnemers binnen een twee uur durende sessie een (Gallo-) Romeins plunje aangemeten krijgen. De gidsen vertellen niet alleen over de diverse kledingstukken, de gebruikte materialen, kleurstoffen en technieken. Zij leggen ook de nadruk op het sociale onderscheid tussen de inheemse bevolking, die vooral de Keltische kledijtraditie aanhield en slechts met mondjesmaat de Romeinse gewoontes overnam, en de rijken die wat graag de mode uit Rome imiteerden. Een geschikte manier om op een instructieve manier de romanisatie van onze gebieden uit de doeken te doen.  Deze 'verkleedpartij', samen met zijn prehistorische tegenhanger, vormt niet alleen hét uitgangsbord van het museum maar zorgde tevens voor een verfrissende wind binnen de museumwerking. 

Hand-on archaeology en doe-activiteiten blijken de sleutel (en mode-)woorden te zijn. 
Maar archeologische voorwerpen zijn uniek en bovendien te broos om te manipuleren. 
Om het publiek toch de kans te geven de archeologica ter hand te nemen, lieten we een 250-tal replica's aanmaken. Deze werden dan onder de vorm van EDUCAR in het museum ingeplant. Zo beschikt iedere module van het museum over een eigen (verrolbaar) kastje met een inhoud die overeenkomt met het onderwerp.  Er steken niet alleen getrouwe kopieën van de tentoon­gestelde voorwerpen in, de gids kan ook heel wat materiaal opdissen dat als illustratie dient bij het algemene verhaal. 

Zo geeft EDUCAR I een introductie tot de archeologie waarbij de weg van scherf tot publicatie wordt gevolgd. Ook de diverse dateringsmethodes passeren de revue. Nadat de geologie van de streek behandeld is, duiken we de geschiedenis in met materiaal vanaf de vroegste menselijke aanwezigheid (ongeveer 300.000 jaar geleden) tot en met de Merovingische periode (1.200 jaar geleden). Onderweg komen we nog een karretje tegen over de bio­-archeologie; een exemplaar dat ook bij een rondleiding in de tuin kan ingezet worden om het te hebben over het onderzoek van dierlijke en plantaardige resten. Onze educatieve projecten staan letterlijk op wieltjes om zo flexibel mogelijk benut te kunnen worden. 

De leerlingen mogen de replica's aanraken  De nieuwe tentoonstelling  'Beelden uit de Oudheid'

De leerlingen mogen de replica's aanraken (links), De nieuwe tentoonstelling 'Beelden uit de Oudheid' (rechts)

De replica's zelf zijn uitgevoerd in de originele materialen en volgens de oude technieken. Het prijskaartje daar gelaten werden de voordelen meteen duidelijk. Vooreerst kunnen we de verschillende stadia tonen om het voorwerp te maken. Zo laten we zien hoe een vuurstenen vuistbijl wordt vervaardigd en illustreren we de verloren wastechniek om bronzen te gieten. Daarnaast zijn de voorwerpen 'vers' en zien ze er zonder roest of aanslag vaak fraaier uit dan de originelen. Vervolgens kunnen de objecten ook in een steel of schacht gevat worden zodat hun oorspronkelijke functie meteen duidelijk wordt. En last but not least: replica's zijn vervangbaar zodat bij beschadiging of diefstal geen noemenswaardig patrimonium verloren gaat. 

Dat één beeld (=voorwerp) meer zegt dan duizend woorden is het leitmotif bij EDUCAR. Het tonen en/of demonstreren van bepaalde voorwerpen en technieken blijkt de nieuwsgierigheid te prikkelen en zorgt soms voor onverwachte wendingen. 

Door het directe contact met de voorwerpen ontstaat een dialoog tussen de bezoeker en de gids. Het is een feit dat de jeugd niet in de eerste plaats geïnteresseerd is in het verleden. EDUCAR is ons antwoord hierop. Zo weten we dames met een overdreven aandacht voor hun uurwerken opnieuw te boeien met een heuse Romeinse beauty-set en verhalen over gemalen vliegen en geplette schildluizen als basis voor cosmetische verven. Wapens en botten met verwondingen doen het meestal ook. 

Het dient gezegd te worden dat ook volwassenen deze aanpak weten te waarderen terwijl het project bovendien heel wat mogelijkheden biedt voor blinden en mentaal gehandicapten.

Onze laatste realisatie 'Beelden uit de Prehistorie' is een logisch vervolg op EDUCAR. Beeldverhalen dienen als uitgangspunt voor het vertellen van een aantal verhalen over de prehistorie. Deze confrontatie in de positieve zin wordt opnieuw rijkelijk geïllustreerd met replica's van jachttuig, vuurste­nen voorwerpen, kledij, wapens en religieuze voorwerpen. Een deel van deze namaaksels zijn vrij te manipuleren, enkel een fijn staal kabeltje verhindert de bezoeker om het item mee huiswaarts te nemen. Andere zitten in kasten en laden. Door gaten in de plexi's kan alles aangeraakt worden. Onder begeleiding van een gids gaan de kasten open en wordt bijvoorbeeld het maken van vuur gedemonstreerd of confronteren we Keltisch en Romeins wapentuig met elkaar. Zo creëren we een ontdekkingstocht doorheen de langste en slechtst gekende periode van onze geschiedenis. 

Door het actief en levendig brengen van het verleden slagen wij erin onze voorouders op een realistische manier te benaderen. Replica's zijn hierbij een uitstekend middel om de brug te slaan tussen wetenschap en publiek. 

Constant Permeke, Het afscheid, 1948 PMMK, Oostende

Constant Permeke, Het afscheid, 1948. PMMK, Oostende 

'Het afscheid' van Constant Permeke

De dood maakt deel uit van het leven en deze gedachte maakt de aanvaarding ervan g makkelijker. Sterven kan pijnlijk zijn en zelfs ondraaglijk, maar het afscheid is wellicht het pijnlijkst. 

Dat ultieme moment, waarbij alleen de stoffelijke aanwezigheid van een dierbaar wezen overblijft, terwijl de rest onafhankelijk overleeft, wist Permeke picturaal weer geven. Door de omvang en de grootte van de figuren gaf hij aan dat gebeuren een krachtige representatie en  monumentaliteit. Nooit eerder werd een dergelijk onderwerp op zo'n verheven wijze en met zoveel bravoure geschilderd, waarbij de innige band tussen de afgestorvene en de achterblijvende persoon zo etherisch uitgebeeld wordt. Zonder pathos of misplaatste droefgeestigheid creëerde Permeke een sfeer van intense droefheid. Tezelfdertijd ter sublimeerde hij deze bittere emotionele toestand tot een verheven moment van bezinning. Op fysieke wijze visualiseerde hij pijnlijke stilte en geloof in een kosmische hereniging. 

In de kleuren van de aarde en het licht plaatste Permeke zichzelf tussen hemel en aarde, in de schaduw van het lijk. De witte schijn van het doodskleed richt zich diagonaal naar achter en maakt zowel picturaal als geestelijk de verbinding met het absolute wit in het geabstraheerde venster. Het abstraherende licht valt rakelings op zijn gezicht en maakt de gelaatsuitdrukking van de kunstenaar onduidelijk, waardoor een geestelijke band ontstaat met de situatie waarin de kunstenaar zich bevindt. Hij verdringt zichzelf in het donker, de leegte, het zwarte gat van het verlies, het alleen zijn in tweestrijd en vertwijfeling: het afscheid. De manier waarop hij zichzelf schilderde, is bijna informeel. Alleen aan zijn geblokte gestalte en verheven voorhoofd is hij in het duister te herkennen. Dit eerder luguber thema verkreeg naast een ongelooflijk picturale zeggingskracht en monumentale aanwezigheid een zuiver existentiële betekenis.

De lichtdonker effecten en schilderkunstige kwaliteiten in de penseelvoering bij de uitwerking van het motief, bewijzen dat Permeke in de weergave van diepmenselijke taferelen, waaruit hij alle anekdotiek en tijdsgebondenheid weert, de vergelijking met een figuur als Rembrandt kan doorstaan. Onwillekeurig moet ik hier ook denken aan een vroeger zelfportret uit 1922 'Over Permeke', waarin zich ook een familiaal gebeuren afspeelt. Het is eveneens een meesterwerk uit de collectie van het PMCP. Hier stelt hij zichzelf echter voor als een strijdlustige persoonlijkheid, gesitueerd in zijn gezin. In dit werk reageerde hij manifest op de kritiek die hij in de pers te verduren had gekregen naar aanleiding van zijn tentoonstelling bij Kunst van Heden te Antwerpen in 1921.

Op een totaal andere wijze, binnen het debat over het kubisme even goed als over het naturalisme en de abstractie te situeren, bracht hij een evenwichtige synthese tussen een beredeneerde analyse en een uitbundige gevoelsexpressie tot stand. Het lyrische temperament van Permeke maakt hem daarbij nooit stilistisch afhankelijk van anderen. 

Marie Delaere, echtgenote van Permeke, stierf op 3 mei 1948. Hij was dagen voor haar doodsbed blijven staan zo vertelde Paul, zijn zoon, en zei toen 'nu is het gedaan, ik kan het niet meer zien'.  Hij had genoeg gezien om zijn verdriet op een ongelooflijk, krachtige wijze aan het doek toe te vertrouwen. Eenmaal het schilderij af bleef hij het verbergen. Alleen zijn intiemste vrienden mochten het even zien. Slechts één keer op hun verzoek, zou hij het doek openbaar tentoon stellen en dit op zijn huldetentoonstelling in mei 1951 te Antwerpen bij Kunst van Heden, zeven maanden voor zijn eigen dood op 4 januari 1952. 

Binnen de collectie van het Permekemuseum is het schilderij 'Het Afscheid' (1948), althans voor mij, een ultiem moment van bezinning in een tijd van reële 'beeldenstorm' op het netvlies veroorzaakt door rusteloze informatie en mediatisering van alles, zelfs van de dood. 

Praktisch

De waarde van heem- en volkskundige tijdschriften voor het museumwerk

Vlaanderen kent een enorme verscheidenheid aan lokale en regionale heem- en volkskundige tijdschriften. Gegroeid uit de diverse verenigingen van verzamelaars en amateur-onderzoekers, worden er zo elk jaar meer dan tweehonderdvijftig cultuurhistorische periodieken gepubliceerd. 

Oost-Vlaamse Zanten

De inhoud varieert enorm, gaande van de optekening van volkse overleveringen tot hoogwaardige, wetenschappelijk verantwoorde artikels en monografieën. De drastische toename sinds de jaren 1970 van het aantal lokale en regio­nale tijdschriften ging natuurlijk gepaard met een terugval, vooral in het aantal abonnementen, van de nationaal werkende tijdschriften. Waren zij van bij hun oprichting en tot in de jaren '70 niet alleen een platform en spreekbuis voor verspreid werkende heem- en volkskundigen, maar ook het middel om artikels gepubliceerd te krijgen, dan is die cohesie door het verschijnen van steeds meer lokale en regionale tijdschriften verder verloren gegaan en staan de redacties van de zich nationaal richtende tijdschriften voor een steeds groter inhoudelijk probleem om hun "klanten­binding" te kunnen vernieuwen. Voor een aantal van deze tijdschriften is het gevaar zeer reeël aan het worden dat zij enkel nog overleven dank zij bibliotheken. 

De inhoud van de bijdragen -zowel in de nationale, de regionale als de lokale tijdschriften varieert-dus enorm en de hamvraag of en hoe die informatie ook bruikbaar is voor ruimere museumdoeleinden dient meestal ontkennend beantwoord te worden. Herinneringsnummers en bijdra­gen rond artefacten uit het lokaal heem- of volkskundig museum zijn dan meestal de uitzondering op de regel dat in deze publicaties de interesses van de beschikbare schrijvers voorop staan. In de uit museumstandpunt goede nummers kan men niet alleen leuke anecdotes terugvinden die een aanvulling kunnen vormen op identieke artefacten, maar bieden vooral de herdenkingsartikels een inhoude­lijke en iconografische verrijking om een aantal eigen projecten in een ruimere Vlaamse context te kunnen plaatsen. Via de geëigende werkinstrumenten kunnen die bijdragen opgespoord worden. 

Die - museaal gezien - rijkdom aan verspreide informatie wordt slechts zelden gebruikt en wordt opgevangen door eigen onderzoek en publicatie in het tijdschrift van de museumvrienden of in eigen museumpublicaties. De verspreide slagorde waarin iedereen in zijn eigen tijdschrift publiceert, komt - zolang het financieel draag­baar blijft - uiteraard de cultuurhistorische publicatie­rijkdom ten goede, maar laat wel enkele lacunes achter. Gespecialiseerde onderzoekstijdschriften zoals bvb. lnterpretation dienen er voor het Vlaamse land niet bij te komen, maar er is ongetwijfeld plaats voor een inhoudelijk gevarieerd museumjaarboek naar het model van wat het Nederlands Openluchtmuseum in samenwerking met de uitgeverij SUN uitgeeft. 

Dit biedt niet alleen de mogelijkheid om rond alle museumgebonden onderwerpen ruimer te situeren bijdragen te plaatsen en de onderlinge gedachten rond bepaalde thema's te scherpen, maar eveneens om de inhoudelijke vergelijking en reflectie op een hoger niveau te brengen. 

Op korte termijn zullen er in het Vlaamse cultuurhistorische publicatieveld enkele keuzes moeten gemaakt worden, wil men op termijn nog hoogwaardige lectuurvoorziening garanderen. Dat een tijdschrift als Volkskunde het reeds 100 jaar "doet" en dat een aantal andere, zoals Biekorf en Oost-Vlaamse Zanten, eveneens tegen een respectabele leeftijd aankijken, mag niet beletten dat de vraag gesteld wordt of deze, en andere, tijdschriften nog wel voldoen aan de oorspronkelijke uitgangspunten en of het geen tijd wordt om financiële en redactionele krachten te bundelen in een aantal nieuwe projecten zoals een Vlaams Museumjaarboek. 

Sleutel-Slot Museum

Het detail - Sleutel en Slot

Behalve verzamelaars van sloten en sleutels let niemand op dit detail. Merkwaardig toch, want met sloten worden we allen dagelijks geconfronteerd. 

Verleden 

Dat sloten iets geheimzinnigs hebben, beseffen we wel. Het slot sluit immers een ruimte af voor anderen, het verhindert dat iemand zomaar binnenkomt of met iets kostbaars gaat lopen. Dat is zo universeel, dat alle culturen sloten gebruiken om woningen, bijzondere ruimtes of meubilair af te sluiten. Je mag ook stellen dat sloten zo oud zijn als de mens zelf. Voor de oudste afbeeldingen kunnen we bij de Egyptenaren terecht, die houten sloten kenden die nog steeds in gebruik zijn in bepaalde delen van Afrika. Maar vóór de Egyptenaren waren er zeker dergelijke sloten in gebruik. Doordat ze van vergankelijke materialen waren, vinden we er geen sporen van terug. Hoe groter de rijkdom van een maatschappij, hoe meer sloten er worden gebruikt. Een rijke samenleving heeft nu eenmaal meer te beschermen. Dit verklaart waarom Romeinse sloten niet zo zeldzaam zijn. Dit volk gebruikte vooral hangsloten om koffers mee te sluiten. Ze ontwikkelden de eerste vaste sloten die volledig van ijzer of brons waren. Zowel de vaste sloten als de hangsloten werkten met een veer. Deuren en poorten werden afgegrendeld met houten sloten. 

Ringen 

De Romeinen kenden verschillende soorten sleutels, ook ringsleutels die uit weinig meer bestonden dan een metalen ring met tanden. Ze waren zo goed als zeker de voorlopers van onze trouwringen. Volgens een Romeins gebruik schonk de echtgenoot zijn vrouw bij het huwelijk een ringsleutel waarmee ze zijn geldkoffer kon open­maken.

De Romeinse sloten en sleutels kennen we enkel via bodemvondsten. Dat geldt ook voor sloten uit de Mero­vingische en Karolingische periode. De oudste sloten die in situ bewaard zijn, stammen uit de hoge Middeleeuwen: dertiende en veertiende eeuw. Ze zijn talrijker dan je zou vermoeden. Je komt ze vooral op het spoor in stadhuizen, kerken en kloosters waar oude deuren zijn bewaard. 
Dit was ook een belangrijke periode voor de sleutelkunst, want toen organiseerden de sleutelmakers zich in een ambacht. Wat er op wijst dat sloten vervaardigen een apart métier veronderstelde. Dat is ook duidelijk te zien, want tegen het einde van de Middeleeuwen verschenen er prachtig versierde sloten die erg fijn zijn gesmeed.

Technisch veranderde er in al die tijd minder dan je zou denken. De slotplaat werd wel telkens aan de stijl van de tijd aangepast, maar het binnenwerk bleef ongeveer hetzelfde. We moeten wachten tot het einde van de achttiende eeuw voor grote innovaties. Uiteindelijk leidde het opheven van de ambachten onder het Franse bewind, eind achttiende eeuw, tot vernieuwingen. In Engeland en de Verenigde Staten gooiden uitvinders zich op het lot van het slot. De ambachtslui werden naar de achtergrond verdreven. Dit resulteerde in een hele reeks patenten. Zo bracht ene Chubb in 1817 het klavierslot op de markt. In 1848 vond Linius Yale het cilinderslot uit. Denken dat deze laatste uitvinding een grondige vernieuwing betekende, is eigenlijk verkeerd, want dit slot gaat terug op Egyptische voorbeelden van houten hefsloten die ongeveer op eenzelfde wijze werkten. 

Nu de elektronica het mechanische slot naar de geschie­denis verwijst, wordt in Nieuwpoort straks het 'Sleutel­-slotmuseum' geopend. Het museum krijgt onderdak in het gebouw van de firma Litto, een bekende producent van sloten. Dit bedrijf werd in 1924 gesticht als de 'Ferronnerie du Littoral', vandaar de bekende afkorting: Litto. 

Het museum opent pas in maart volgend jaar de deuren. Het is het enige slotmuseum van ons land. De collectie komt volledig uit privé-bezit: dit maakt het nieuwe museum extra aantrekkelijk. 

Praktisch

Sleutelslotmuseum, Nieuwpoort

Stedelijk Museum van leper

Stedelijk Museum van leper

Museumconsulent in de Provincie West-Vlaanderen

Wat de museumsector de laatste tijd en de volgende jaren sterk zal bezighouden is natuurlijk de erkenning en indeling van de musea. In West-Vlaanderen is dit niet anders. 

Het decreet legt een reeks voorwaarden op om erkend te worden en wat voor veel musea nog belangrijker is dan de titel van erkend museum zijn natuurlijk de daaraan verbonden mogelijkheden voor subsidiëring. Het valt op dat vooral de grootschaliger musea erkenning aangevraagd hebben zodat zich na de eerste 'erkennings­ronde' al een eerste ruwe tekening laat zien: de Brugse musea, de groep van de Stedelijke Musea leper, het PMMK te Oostende (samen met het Permekemuseum te Jabbeke) en de twee Kortrijkse musea (Stedelijke en Vlasmuseum) maken tot nu toe de selecte club van 9 erkende West­Vlaamse musea uit. 

Het potentieel van erkende musea is veel groter maar veel musea (ook regionaal gerichte) schrikken nogal terug van de strenge criteria of wachten voorlopig af. De West­-Vlaamse museumconsulent zal met een aantal musea in de provincie in gesprek treden om deze musea op weg te zetten naar erkenning. Anderzijds stelt zich een probleem voor heel wat kleinschalige musea die op zichzelf
nauwelijks of niet de erkenningsstreep kunnen halen. Het decreet zet deze musea ertoe aan om zich structureel samnen te voegen en als een groep erkenning aan te vragen. In de praktijk is dit echter niet zo eenvoudig en zal dit nog een heel proces vergen vooraleer enkele kleinere musea zullen
opgaan in één structureel geheel. Ook hier wenst de museumconsulent initiatieven te nemen.

Museum Schippershof, Menen, PMMK, Oostende

Museum Schippershof, Menen (links), PMMK, Oostende (rechts)

Het West-Vlaamse museumlandschap

Om tot werkbare samenwerkingsverbanden te kunnen komen, is het goed om een gestructureerd gezicht te hebben op de musea in West-Vlaanderen. We kunnen die onderverdelen in een aantal territoriale maar ook inhoudelijke groepen. Er tekent zich vooreerst een duidelijk verschil af tussen de stedelijke agglomeraties en een aantal regio's: meerdere grotere musea zijn geconceneerd
in de steden Brugge, Oostende, leper en Kortrijk terwijl de andere musea zowat te groeperen zijn in een zevental regio's, met name de Zwinstreek, het Brugs Ommeland, de Westkust, de Westhoek, het Ieperse, de Leievallei en het centrum van de provincie.

Dit is natuurlijk een zeer arbitraire opdeling van musea maar de ervaring leert dat een territoriale band de weg tot structurele samenwerking wel gemakkelijker kan maken. Een paar voorbeelden kunnen dit illustreren, Dit zou een mogelijkheid kunnen zijn voor de museumrijke plattelandsgemeente Alveringem die aansluiting kan zoeken met het Bakkerijmuseum te Veurne (hetgeen trouwens voor een drietal ambachtelijke musea ook inhoudelijk te verantwoorden zou zijn). Een gelijkaardige redenering kan eveneens opgaan voor de twee historisch georiënteerde musea van Gistel en Oudenburg.

Het grote voorbeeld van een regionaal netwerk is de groep musea van de Leievallei of Zuidwest-Vlaanderen die 21 musea uit de Kortrijkse regio groepeert inclusief de twee regionaal erkende. Dit is een zeer nuttig platform voor overleg en afspraken zoals gezamenlijke promotie. Op zich kan dit netwerk moeilijk als structureel museaal verband erkend worden maar het is een mogelijke uitvalsbasis voor verdere 'erkenbare' verbanden.

Ook middelgrote steden kunnen pogen hun musea te groeperen onder een koepel van stedelijk beheer of een andere beheersvorm. Meerdere West-Vlaamse steden komen daarvoor in aanmerking zoals Damme, Izegem, Poperinge, Menen, Harelbeke... Voor andere gemeenten met meerdere musea is dat dan weer moeilijker, zoals Koksijde waar de Duinenabdij, het Delvauxmuseum en het Visserijmuseum te verscheiden zijn en bovendien individuele potentie hebben tot erkenning. Anderzijds zijn een aantal musea moeilijker te groeperen zoals die van Roeselare en Torhout.

Een derde mogelijke formule is het vormen van 'antennes' van kleinschaliger musea rond grotere, eventueel erkende musea. Een mooi voorbeeld zijn de 4 of 5 kleine oorlogs­musea in het Ieperse die mooi kunnen aansluiten bij grote broer In Flanders Fields. Het Begijnhofmuseum van Kortrijk kan onder de vleugels van de Stedelijke Musea terecht­komen en het Käthe Kolwitzmuseum van Koekelare kan toenadering zoeken met het Stedelijk Museum van Diksmuide.

Tenslotte zijn er ook netwerken en verbanden op inhoude­lijke basis mogelijk. In de eerste plaats musea van de kuststreek die dikwijls het thema van Visserij en kust­toerisme uitdragen (Sincfalamuseum Knokke, Heem­museum de Plate te Oostende, Visserijmuseum te Koksijde en het nog op te richten museum te Blankenberge).

Anderzijds zijn er nogal wat musea in West-Vlaanderen (zoals overal trouwens) met landbouw en oude ambachten als onderwerp (landbouwmusea te Alveringem, Kemmel, Torhout, Moorsele, Bissegem, Wingene en Beernem). Ook deze musea kunnen afspraken voor samenwerking maken. Een ander voorbeeld zijn archeologisch gerichte musea zoals bij voorbeeld in het Kortrijkse (Avelgem, Kortrijk, Harelbeke, Wervik).

 Natuurlijk zijn er nog veel meer aspecten van het museumconsulentschap te belichten zoals beleidsplan, verzamelbeleid, inventarisatie, depotbeheer, presentatie, publiekswerking,  promotievoering, enz... maar dit kan onderwerp van de volgende consulentenberichten worden.

Praktisch

Voor meer informatie en concrete vragen bent u steeds welkom bij:

Reinoud Van Acker, Museumconsulent West-Vlaanderen, Provinciehuis Boeverbos, Koning Leopold III-laan 41, 8200 Sint-Andries (Brugge), Tel: 050/403.570-fax: 050/403.105 - E-mail: [email protected]

Karel Vanderhoeght - Rockoxhuis

Het verhaal van het Roekoxhuis zoals het er nu uitziet, begon toen ik Directeur was van de Kredietbank in Antwerpen. De bank had behoefte aan een degelijke locatie om de belangrijke cliënten en de buitenlandse correspondenten te ontvangen. Daartoe zocht de bank een geschikt pand in Antwerpen. Er waren verschillende opties.

Karel Vanderhoeght, Rockoxhuis

Tegenover het Rockoxhuis bijvoorbeeld, stond het huis Delbeke te koop. Maar een aankoop werd pas dringend toen het Rockoxhuis ook te koop kwam te staan. Er waren toen zelfs plannen om van het voormalige Rockoxhuis studentenkamers te maken. De bank en de stad vonden dit een ramp, maar deze laatste had niet de middelen om het gebouw te kopen. 
Om bij te dragen tot de culturele uitstraling van Antwerpen, heeft de Kredietbank de gelijkvloerse verdieping van het Rockoxhuis na restauratie opengesteld voor het publiek. In 1970 is de Kredietbank gestart met deze restauratie en ook met het aankopen van kunstwerken. Vandaag wordt de conservatiepolitiek van het Rockoxhuis onverminderd verder gezet door KBC Bank & Verzekering.

Na de restauratiefase kreeg ik van toenmalig voorzitter Luc Wauters nagenoeg de vrije hand. Hij gaf me de suggestie om me te laten adviseren door experten. En zo is het ook gebeurd. We kregen hulp van bijzonder bekwame architecten, namelijk L. Stynen - die o.a. de Antwerpse kathedraal restaureerde - en Richard De Bruyn, die o.a. in Lier de restauratie van het stadhuis tot een goed einde gebracht heeft. Voor de aankoop van schilderkunst deden we beroep op professor R.A. d'Hulst, met internationale faam inzake 17de-eeuwse Vlaamse meesters, en op Frans Baudouin, toenmalig hoofdconservator van het Rubenshuis. Piet Baudouin, toen conservator van het Sterckshof, nam de toegepaste kunst voor zijn rekening. Mijn eerste taak bestond erin een overzicht samen te stellen van wat we wilden bereiken en hoe. De analyse van de inventaris van de inboedel van Rockox' woning na diens dood, opgemaakt door Notaris van der Soppen in 1640, lag hier aan de basis. We hebben getracht kunstwerken aan te kopen die zo dicht mogelijk aansloten bij de inventaris. Dit was niet altijd even gemakkelijk aangezien deze bijvoorbeeld een vierdeurenkast vermeldt, maar niet beschrijft hoe die eruit zag. Gelukkig heb je in die periode veel genretaferelen tegen de achtergrond van 17de­eeuwse interieurs. Dat is de enige manier om zeker te zijn van het uitzicht van een dergelijk interieur. Deze analyse diende als basis voor het voorstel om het gelijkvloers in te richten als een museum en de eerste verdieping als ontvangstruimte. 

Het was één van mijn grote bekommernissen om van het Rockoxhuis een patriciërswoning te maken en geen museum. We vermeden om storende elementen in te brengen. Dat huiselijke karakter bewaren was trouwens één van de grote problemen bij de restauratie. Vooral daardoor heeft de restauratie zeven jaren geduurd. Zo is er in de zalen van het museum een klimaatregeling aangezien er nergens radiatoren geplaatst konden worden omdat deze te storend zouden zijn in een 17de-eeuwse woning. Ook de kunstcollectie van het Rockoxhuis is samengesteld in functie van wat er toen te bewonderen was in een patriciërswoning. Zo werd een 17de-eeuwse Piëta geschil­derd door Rubens, afgewezen omdat zo'n schilderij thuis­hoort in een kerk en niet in de leefkamer van een woning.

Naast de inventaris hebben we ook andere bronnen geraadpleegd. Rockox had een schilderij bij Frans Il Francken besteld met de voorstelling van zijn kunstkamer, 't Groot Saleth. Daarop is de originele schouw afgebeeld, met daarnaast een werkje van Jan Sanders van Hemessen. Het zijn de enige kunstvoorwerpen die wij uit de originele Rockox-collectie hebben verworven. Rockox had bij Rubens het schilderij Samson en Dali/ah besteld om boven zijn schouw te hangen. Dit werk was in 1980 te koop. We hebben lang onderhandeld met de eigenaar, maar ten slotte heeft hij het te koop gesteld bij Christie's in Londen. Het werd door de National Gallery in Londen gekocht, met een bedrag ver boven de schattingsprijs. 

Het is niet onze bedoeling kunstwerken aan te kopen om die dan nadien in een reserve te bewaren. Alles wat we bezitten, ziet u in het museum. Wij kopen vandaag enkel nog aan in functie van de inventaris of indien er werkelijk een uitzonderlijk stuk op de markt komt waarmee we de collectie kunnen verbeteren. 

Professor R. d'Hulst heeft voor elk schilderij een wetenschappelijke nota opgesteld. Het dossier van elk kunstwerk vullen we aan met documentatie uit o.m. publicaties. Zo heeft elk kunstwerk een stevig gedocumenteerd dossier. 

Er is ook een 'gentlemen's agreement' met de andere musea in Antwerpen. Als zij een stuk willen kopen zullen wij niet opbieden en omgekeerd. De Rubens die we bezitten, Onze Lieve Vrouw met het kindje Jezus, hebben we te danken aan het Rubenshuis. De conservator wenste het te kopen, maar kreeg van de Stad niet de nodige middelen. Hij vroeg ons of wij het werk wilden kopen, om het tenminste in Antwerpen te houden. En zo geschiedde. Zo verliep het ook met het groot wandtapijt geweven naar kartons van Rubens dat nu in het Rubenianum hangt. Voor dat wandtapijt ben ik met Frans Baudouin naar de veiling in Londen geweest met de afspraak indien hij de aankoop­limiet bereikte, ik verder zou bieden voor het Rockoxhuis. De prijs is niet zo hoog gegaan dat Frans Baudouin het niet voor het Rubenshuis kon kopen. Ik moest dus niet tussenkomen. 

Beroepshalve ben ik meerdere keren per jaar naar Parijs gegaan. Telkenmale ging ik naar het Louvre. Ik ging er vooral kijken naar de Vlaamse meesters. Dit deed ik ook in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwer­pen. Al van toen ik nog een knaap was, trouwens. Ik weet nog hoe ik op de trappen van het museum stond en binnen wou maar vreesde dat, als ik alleen binnenging, de suppoosten me zouden uitwijzen. Daarom keek ik uit naar een koppel die mijn ouders konden zijn en ik ging samen met hen het museum binnen. Op die manier bezocht ik reeds zeer jong het museum. 
Dit regelmatig museumbezoek heeft aanzienlijk bijge­dragen tot mijn kennis en waardering van de oude Vlaamse meesters wat de samenstelling van de kunstcollectie van het Rockoxhuis ongetwijfeld ten goede is gekomen. 

Praktisch

Stuwende onderzoeksbeurzen van de Koning Boudewijnstichting

De Koning Boudewijnstichting oriënteert zich de laatste jaren in zijn Programma Erfgoed meer en meer op de ontsluiting van erfgoedelementen. Dat musea daarin een niet onbelangrijke schakel zijn, is zo klaar als een klontje. 

MUKHA

MUKHA

Toch kan de sector inhoudelijk een pak sterker gemaakt worden, vooral op het gebied van de vaste collectie. Niet alle musea slagen erin om ook buiten de 'gouden massatentoonstellingen' een eigentijdse inhoud te realiseren om wat de 'maatschappelijke rol en inhoud' heet te zijn, beter te kunnen invullen. 

De toestand waarin vele kleinere musea zich bevinden laat het evenwel niet altijd toe om effectief tijd vrij te maken om na te denken over de ontwikkeling van nieuwe visies en het opzetten van nieuwe projecten. Om dat te kunnen doen is er nood aan impulsen vanaf de zijlijn. De huidige Campagne Museum en Samenleving is daarin zeker geslaagd. 

In een eerste fase van deze Campagne kregen 26 initiatie­ven een basisbeurs waarbij het, met de opmerkingen van de jury, de bedoeling was om het initieel idee verder uit te werken. Op basis van het rapport van deze 26 werden er uiteindelijk 15 geselecteerd die een 'vervolgbeurs' krijgen. Daarmee kunnen ze extern advies blijven aantrekken dat het ontwikkelingsproces verder kan helpen leiden. De basisdoelstelling van de hele Campagne, aansluitend op enkele studies zoals 'Musea en Publiekswerking', is om projecten vooral te laten focussen op de verbetering van de betrokkenheid van het museum bij de maatschappelijke en culturele actualiteit om daarmee een betere wisselwerking met het publiek te proberen realiseren, de integrale publiekswerking van het hele museum op een hoger niveau te tillen en tenslotte het netwerkidee op een zodanige manier organiseren dat het geheel de project­periode ook kan overleven. 

Een aantal 'moderne' aandachtspunten komen via deze campagne in ieder geval de Vlaamse museumwerking verder binnengewandeld. We denken dan aan de oral history projecten om aan de artefacten ook een levend verhaal te kunnen verbinden. Het element living history maakt de kans op een effectievere publieksbetrokkenheid ook groter. Wat belangrijk is, ook in het kader van het museumdecreet, is dat startende netwerken op deze manier doorheen de moeilijke vormingsperiode kunnen geloodst worden. In het kader van de startende netwerk­functie van de World Heritage Sites die de Vlaamse begijnhoven nu geworden zijn, is het niet alleen belangrijk voor de museale initiatieven die zich in verschillende begijnhoven presenteren dat de Hoogstraatse vereniging Het Convent de beurs gekregen heeft, maar eveneens voor de bevordering van de gewone samenwerking en product­afstemming als levend monument dat zijn typische eigenheid als begijnhof dient te bewaren. 

Het aspect living history is niet alleen belangrijk bij de uitwerking van goede oral history items, maar evenzeer op het vlak van het interactief overbrengen van informatie naar een publiek van alle leeftijden en van alle opleidingsniveau's. Het project in het MUHKA toont goed aan dat de interactieve informatieoverdracht niet altijd met de meest geavanceerde high-tech speeltjes dient te gebeuren, maar ook via de 'traditionele' menselijke gids kan overgebracht worden, indien diens scholing en overdrachttechniek tenminste flexibel is. 

De schoolse verbinding verbeteren, wordt eveneens gehonoreerd met enkele opvolgingsbeurzen. Daarbij kan zeker gesteld worden dat deze zich nog zeer traditioneel opstellen en dat er geen echt vernieuwende stimulansen gegeven worden. Binnen het kader van de beruchte eindtermen kan er zeker in het lager onderwijs met het vak wereldoriëntatie veel worden gedaan. De oude doel­stellingen van omgevingsonderricht kunnen daarin perfect uitgewerkt worden in tal van educatieve pakketten, waar­mee zowel in het museum als op 'het veld' kan gewerkt worden. De positieve aanzetten die men in het Verenigd Koninkrijk nu reeds tal van jaren toepast, zowel in de schoolse monumentenbeleving als in een zeer specifieke museumwerking, zijn daarbij nog ver verwijderd van een eerste proefpoging. 

Voor een museum komt de beurs als een echt godsge­schenk. Het geeft het Archief en Museum van het Vlaamse Cultuurleven immers de kans om zich naar de toekomst toe op een veel betere manier te gaan positioneren, culturele erfgoedbewaring en museumwerking daarrond vrijwarend. 

Dat deze Campagne op een goed moment komt en dat, ook binnen de normen die in het Museumdecreet worden gehanteerd, er een duidelijke wil is tot verbetering en verandering, bleek bij de algemene basisevaluatie. Zelfs verschillende musea die zich volledig in het vrijwilligerscircuit bevinden dienden een dossier in om hun project verder te kunnen ontwikkelen. Uiteindelijk werden er van die projectaanvragers slechts twee gehonoreerd, nl. de heemkundige kringen van Sint-Katelijne-Waver en Oud-Turnhout. Deze laatste heeft een vervolgbeurs gekregen en kan min of meer als een pilootproject bekeken worden voor een mogelijke upgrading van heem- en volkskundige musea. Daarrond wordt door de Koning Boudewijnstichting in ieder geval een nieuwe campagne voorbereid, wat zeker als een goede zaak kan beschouwd worden om ook het integraal kwaliteitsbeheer van kleinere initiatieven te stimuleren ten bate van de optimalisering van de ontsluiting van de vele kleine schatten die zich in deze collecties bevinden. 

Roeland Van de Walle, adjunct van de directie van de Dienst Culturele Zaken van de Stad Gent

Het prachtige Hotel Arnold Vander Haeghen, een 18de-eeuwse patriciërswoning gelegen in de Veldstraat, herbergt De Dienst Culturele Zaken van de Stad Gent. Naast een rijke waaier aan eigen initiatieven, behoort het reilen en zeilen van de stedelijke culturele instellingen tot de hoofdbekommernis. Roeland Van de Walle, adjunct van de directie, schetst de taken van zijn dienst. 

Roeland Van de Walle

Roeland Van de Walle

Synergie 2000

"De Stedelijke Musea van Gent, waaronder het Museum voor Schone Kunsten, het S.M.A.K., het Museum voor Sierkunst en Vormgeving, het M.I.A.T., het Bijlokemuseum en het Museum Arnold Vander Haeghen zetelen samen in de vergadering van Museumdirecteurs. Ook het Museum voor Volkskunde, een stedelijke v.z.w., behoort tot deze groep. Via dit overlegplatform hebben we het plan Synergie 2000 gelanceerd. We vertrekken vanuit de vaststelling dat de Gentse musea het roerend cultureel patrimonium van de stad beheren, onderzoeken en ontsluiten. De stedelijke musea bezitten niet direct top­stukken. We zijn er evenwel van overtuigd dat we, door samen te werken, een breed spectrum kunnen tonen van de cultuur in onze stad. Het eerste signaal in die richting was de tentoonstelling De Beurs van Judocus Vijdt, een volledige samenwerking tussen alle musea, wat vroeger bijna onmogelijk was. Ook nu nog komen de personeelsleden van de stedelijke musea regelmatig samen. Nieuwe functies of specialisaties worden verdeeld over de diverse musea. Ze worden aan één van de musea toegewezen, waarbij de betrokken museumdirecteur instaat voor de opvolging, in overleg met de groep. 
De vriendenkringen rond de stedelijke musea zullen zich in de toekomst eveneens verenigen in een overkoepelende v.z.w. Gent Cultuurstad.

Naast de stedelijke musea behoren ook de diensten Monumentenzorg (met het Gravensteen, de Sint-Baafs­bdij en uiteraard de monumenten van de Stad Gent), Stadsarcheologie, Stadsarchief, Stadsconcerten, de Stedelijke Openbare Bibliotheek en de Dienst Kunsten tot de 'Culturele Zaken'. Al deze diensten krijgen steun en advies maar behouden hun zelfstandigheid. Onlangs werd de Dienst Culturele Zaken ondergebracht bij het nieuwe departement Cultuur, Welzijn en Recreatie. 

De Dienst Culturele Zaken heeft ook heel wat eigen initiatieven op zijn palmares staan. Een staaltje uit de grote waaier activiteiten: de Jaarlijkse Cultuurprijs van de Stad Gent, het Jaarlijks Kunstsalon met kunstwerken van beeldende kunstenaars alsook thematische wandelingen langsheen historische monumenten, zoals 't Kindt Gezwind, Tuinenpad en de Paarse Zetellezingen'.

'Blijde intrede' met o.m. 'Aprilla moto' van Philippe Staerck. Het Kunstsalon van Gent, 1997.

Boven: Blijde intrede met o.m. Aprilla moto van Philippe Staerck.

Onder: Het Kunstsalon van Gent, 1997. 

Polyvalentie

"Mijn taak als adjunct van de directie richt zich vooral op de coördinatie van de musea, maar beperkt zich er niet toe. In een dienst culturele zaken moet men polyvalent zijn. De bewegwijzering in Gent bijvoorbeeld zorgt voor heel wat voetangels en klemmen, omwille van het complexe net van gewest- en stadswegen. We hopen ooit over een duidelijke bewegwijzering naar de musea te kunnen beschikken, vanaf de autosnelweg, via de ring tot in het centrum. Ook een centraal museumdepot is prioritair. 
Wij huren nu reeds een depot, maar er is slechts plaats voor twee musea. We ijveren daarom voor een centraal depot voor alle musea, waar men zo spaarzaam en geriefelijk mogelijk kan stapelen. Sinds kort ben ik ook betrokken bij het project 'multimedia-presentatie van de Stad Gent' op internet. Een overzicht van een klein half uurtje brengt de volledige stad in beeld, met onder meer aandacht voor musea en podiumkunsten. Een soort toeristische brochure op het net. Binnenkort werft de stad Gent ook drie nieuwe personeelsleden aan in het kader van de 'Sociale Maribel'. Het groepje, we noemen ze de Vliegende Brigade, blijft steeds samen en wordt snel ingezet naargelang de noden. Ze helpen bij de opbouw en afbraak van tentoonstellingen en staan in voor allerhande klusjes. De Dienst Culturele Zaken coördineert de aanvragen. 
Het nieuwe project Gent Stad van Morgen, in samen­werking met een studiebureau, voert een onderzoek naar publiekswerking en -werving in de musea. Het project is tweejarig, maar wij denken nu reeds aan de continuïteit ervan. Zo kan iemand die nu vertrouwd is met de know­how, in de toekomst daaraan verder werken. 

Noch de Dienst Culturele Zaken, noch de musea zelf, hebben evenwel de tijd en de middelen om al deze initiatieven degelijk uit te werken. We wierven daarom onlangs een coördinator aan voor het actieplan Synergie 2000. Zijn taak bestaat erin een status questiones op te maken en in samenwerking met de museumconservators een concreet project uit te werken. In juni 2000 moeten alle studies afgerond zijn en dienen tegen de volgende legislatuur de concrete voorstellen op tafel te liggen. 
De coördinator wordt bijgestaan door een werkgroep, waarin naast de Stedelijke Musea, ook onder meer het Stedelijk Parkeerbedrijf, de Plantsoenendienst, Steden­bouw, de dienst Voorlichting, de dienst Patrimonium, de Technische Diensten en de museumconsulent van de Provincie Oost-Vlaanderen vertegenwoordigd zijn." 

Gramstorigheid

Gramstorigheid en zes andere hoofdzonden van de museumdirecteur
Pavel Krok, Gent

al enige tijd 
had hij het niet echt naar zijn zin 
de recente bezuinigingen 
vond hij onredelijk hoog 

met het nieuwe bestuur 
liep het ook al niet lekker 

de uitbreiding van het museum, waarnaar hij had uitgezien was van de baan 

met de week werd hij kribbiger 
de gebreken van zijn medewerkers 
stoorden hem danig 
de tekortkomingen van het gebouw 
leken almaar groter te worden

aanvankelijk leed alleen zijn secretaresse eronder 
- die verdroeg het manmoedig -
allengs werd het erger
in elke stafvergadering
schoot hij wel een keer uit zijn slof

thuis was hij ook lastig 
maar daar kreeg hij de wind van voren 

toen op het museum zijn beste kracht hem verweet 
dat hij soms echt onredelijk was 

Gramstorigheid

 

de gramstorigheid,  de gulzigheid 
het ontwijkgedrag, de gierigheid 
de afgunst, 
de machtswellust, de eigenwaan

Elke overeenkomst met de werkelijkheid berust op toeval en bestaat 
uitsluitend in de gedachten van de lezer. 

Download hier de pdf

Museum katern 1999.4