In Maaseik heeft de oudste privéapotheek van ons land opnieuw haar achttiende-eeuwse aanblik. Tijdens de Franse tijd vertoonde het interieur de rijkste polychromie en kreeg het apothekersambt een nieuwe wending.

Pruisisch blauw

In het pand Den Blauwe Leeuwe op de markt van Maaseik was van 1704 tot 1959 onafgebroken een apotheek gevestigd. Maaseikenaren herinneren zich nog de donkerbruine en schemerachtige inrichting bij Guillaume Van Venckenray, de zesde en laatste apotheker. De minzame man speelde triktrak in de lokale cafés of ging op zoek naar geneeskrachtige kruiden aan de Maaskant. Ook stadsbrochures hebben het over de gezellige apotheek en sommige museumbezoekers missen de sfeer van toen. Het Apotheekmuseum vult die leemte op met een permanente tentoonstelling over de laatste apotheker.

Apotheekmuseum in Maaseik, Den Oraniënboom en Den Blauwe Leeuwe op de Markt van Maaseik

Boven: Den Oraniënboom en Den Blauwe Leeuwe op de Markt van Maaseik

Na zijn overlijden werden het pand en de inboedel samen - zoals Van Venckenray het had gewild - verkocht. Koper was de stad Maaseik, die het vanaf 1964 als museum openstelde. 

De gevel in Maaslandse renaissance komt dankzij de restauratie van enkele jaren geleden weer tot zijn recht. Horizontale banden, bovenlichten in vensterglas, luiken op de verdiepingen en klapluiken beneden. Een van de twee stoepstenen, die de eigendom afbakenden, is nog aanwezig.

Sedert eind vorig jaar zijn ook de meubels weer opgeknapt. Omwille van de rijke polychromie is ervoor gekozen om ze terug het uitzicht te geven zoals bij Thomas Botti, de derde apotheker in Maaseik van 1776 tot 1823. Het wandmeubel had toen beige ladefronten met tekstvaandels in verschillende kleuren naargelang de kruidenfamilie, de grote toog was in imitatiemarmer en groen met echt goudpoeder en de open kastdelen waren in het krachtige Pruisisch blauw. 

Tijdens het eerste kleuronderzoek in 1985 ontdekte Monumenten en Landschappen een bijzondere rood met zwarte verflaag onder een dozijn andere lagen. Een grondig vooronderzoek volgde door Brenda Schotte en Hilde Martens, twee studenten monumentenzorg. Daaruit bleek dat de kast, die schijnbaar een geheel vormde, eigenlijk voortdurend was aangevuld en verbouwd naargelang de noden van de apotheek. Met een nieuwe deklaag waren de verschillende ladeknopjes en houtsoorten telkens weer gecamoufleerd. Bepaalde onderdelen waren ook hergebruikt in de huiselijke sfeer. In de negentiende eeuw was de apotheek immers verkleind om achterin plaats te maken voor een zitkamer voor de laatste twee apothekers Van Venckenray.

Onderzoek met infraroodfotografie, uitgevoerd door Luc Van Muylem, die ook het Lam Gods fotografeerde, en aanvullend archiefonderzoek maakten voor het oog onzichtbare tekstvaandels terug leesbaar. Het wandmeubel met de laden en schappen werd hersteld in het restauratieatelier van aannemers Verstraete en Vanhecke in Wilrijk, bijgestaan door lokale schrijnwerkers. Ook de togen werden - onder het oog van de bezoekers - afgeschraapt tot op de achttiende-eeuwse verflaag. 

De kast is teruggeplaatst zoals in Botti’s tijd, in een lijn tegen de muur, zodat ook de negentiende-eeuwse scheidingswand moest verdwijnen. De doorgang die Botti maakte tussen zijn ambts- en privéwoning werd terug opengemaakt. Via de voormalige apothekerswoning in Den Oraniënboom kunnen de bezoekers nu naar het Apotheekmuseum in Den Blauwe Leeuwe, alsook naar het daarachter gelegen Regionaal Archeologisch Museum (RAM). 

Apotheekmuseum in Maaseik, Restauratie en reconstructie van het achttiende-eeuwse wandmeubel

Restauratie en reconstructie van het achttiende-eeuwse wandmeubel

Likkepotten

Op een apothekersweegschaaltje wat Sucre de morphine of Pulvis opium compositus afwegen, zaden vermalen in allerlei vijzels (waaronder een bronzen exemplaar uit 1634 van een klokkenmaker), of pillen draaien na eerst van een kruidendeegje met behulp van een pillenplank reepjes te hebben gemaakt: het wordt allemaal aanschouwelijk in het Apotheekmuseum. De gedroogde opiumpapavers naast de gewijde kruidentuil, kroetwisch in het Maaseiks, die de woning moest beschermen, illustreren dat de zieke baat had bij zowel wetenschap als (bij)geloof. In de apotheek waken zowel het hoofd van de Griekse geneesgod Asklepios als een eeuwenoud houten Mariabeeldje. 

Apotheekmuseum in Maaseik, Restauratie en reconstructie van het achttiende-eeuwse wandmeubel

Restauratie en reconstructie van het achttiende-eeuwse wandmeubel

Maar in het Apotheekmuseum steelt vooral de uitgebreide collectie potten de show. De houten exemplaren voor nootmuskaat of mango dateren al van rond 1550, nog voor de eerste apotheker Engelbert Lanckbein uit Aken in 1704 in Maaseik begon. De onbreekbare potjes zouden afkomstig zijn uit de tijd dat apothekers nog rondtrekkende kruidenkenners waren. De particuliere apotheker vestigde zich pas in de late middeleeuwen, voordien bestonden er wel al apotheken verbonden aan een klooster of gasthuis.

Ook de Maaseikse apothekers waren kruidenmeesters. Vandaag kunnen de bezoekers terug een wandelingetje maken in de kruidentuin die gereconstrueerd werd op basis van een zaden- en pollenonderzoek van de beerput. Er groeien medicinale kruiden waaronder ook het zeer giftige wijnruit en Lievevrouwebedstro, maar ook keukenkruiden en karmozijnbes, waarvan de rode kleurstof werd gebruikt om linnen, wijn en suikerwaren te kleuren. Apotheken waren aanvankelijk in de eerste plaats drogisterijen (apotheek betekent trouwens gewoon bewaarplaats, naar apotithèmi, het Griekse woord voor wegzetten). 

De potten in Delfts blauw aardewerk dateren van eind achttiende, begin negentiende eeuw, maar een vermeldt nog een oudere datum, 16AD80, en is versierd met het typische pauwenmotief van toen. De pot met het opschrift E LENITIVVM bevatte een electuarium (E), een honing- of stroopachtig mengsel, met een laxeermiddel. Het is een likkepot, waar arme mensen gratis een vinger van mochten komen oplikken. Apothekers waren dus ook armenzorgers, zoals te lezen is op het doodsprentje van Thomas Botti: “Hij heeft zijne handen geopent voor den behoeftigen, en dezelfde uitgestoken tot den armen.” 

Het Apotheekmuseum bezit ook erg zeldzame tinnen olie- en balsempotten uit de achttiende eeuw, soms met tinstempel in de vorm van een gekroonde Tudorroos met de initialen van de maker in de kroon. De houten en tinnen potten zijn in de loop der eeuwen hergebruikt, waardoor voor- en achterkant vaak een ander opschrift dragen, maar in een wandmeubel viel dat niet op. Sommige potten hebben hun glans verloren als gevolg van tinpest, doordat ze in contact kwamen met te lage temperaturen. Vermoedelijk verstopte Guillaume Van Venckenray ze tijdens de oorlog in de grond. 

Apotheekmuseum in Maaseik, Potten uit tin en geglazuurd aardewerk

Potten uit tin en geglazuurd aardewerk

Napoleon

Apothekers waren notabelen. Botti zetelde in de stadsraad en was kerkmeester van de parochiekerk. In de koopakte van Den Oraniënboom staat dat hij een jaarlijkse bijdrage van een kan smout moest leveren voor de godslamp in de kerk. Zijn opvolger en neef Hendrik Dreissens verwierf bekendheid als de ontdekker van de zebra- of driehoeksmossel. De Dreissena polymorpha werd naar hem genoemd. Adam Van Venckenray, de vader van Guillaume, gaf maandelijks de ozonmetingen door als lid van de Société Royale de Médecine Publique.

Apotheekmuseum in Maaseik, Guillaume Van Venckenray en helpende zus Marie, geschilderd door zijn schoonzuster, Gekroonde Tudorroos met de initialen CM (Charles Mentens)

Boven: Guillaume Van Venckenray en helpende zus Marie, geschilderd door zijn schoonzuster

Onder: Gekroonde Tudorroos met de initialen CM (Charles Mentens)

Tot de negentiende eeuw ging je met een kwaal rechtstreeks naar de apotheker. Het receptenboek werd al sinds de eerste apotheker gebruikt en werd door elke opvolger aangevuld. Vaak werd één belangrijk ingrediënt uit het recept weggelaten, om bedrijfsspionage tegen te gaan. De apothekers vonden inspiratie in de Pharmacopoea Leodiensis uit 1741, en speciaal voor de armen was er een armenfarmacopee met goedkopere ingrediënten, bijvoorbeeld voor “een voortreffelijk likmiddel bij langdurigen hoest der kinderen.”

De Napoleontische wet van 11 april 1803 (21 Germinal An XI) regelde de werking van de apotheek en de apothekersopleidingen. Een doktersvoorschrift was voortaan verplicht, al mocht dat nog neergekribbeld worden op de achterkant van een doodsbrief. De flacons met vergif moesten achter slot en grendel. Botti integreerde een barokke vergiftenkast, geheel in de mode van die tijd, in het wandmeubel. Hij moest voortaan ook bijhouden wie wat had aangeschaft, en zelfs over het waarom leert het Register der vergiften ons heel wat: “Mr. le capitaine Eveillard Desbois déclare avoir pris chez Monsieur Botty une once d’arsenic affin de détruire chez lui les rats qui lui font un grand dégats. a Mazeck le 6. juillet 1812.” Met de restauratie van het pand en het meubilair achter de rug zal het Apotheekmuseum zich nu verder toeleggen op het onderzoek naar de apotheek van weleer in de praktijk. 

Praktische informatie

Download hier de pdf

Apotheekmuseum in Maaseik - Een gelaagde geschiedenis