De Batak wonen rond het Toba-meer in het noorden van Sumatra, één van de eilanden van de Indonesische archipel. Ondanks de afzondering, waardoor de Batak hun oud-Indonesische cultuur lang konden handhaven, hebben ze al heel lang invloeden van buitenaf ondergaan. Eerst vanuit India, later van de Islam en het Christendom.
Er wonen nu een anderhalf miljoen Batak in een groot aantal met aarden wallen ommuurde dorpen, de staatkundige eenheid van de Batak. Ze vormen een onoverzichtelijk samenstel van groepen en stammen. Op grond van taal en cultuur zijn er wel twee hoofdgroepen te onderscheiden. In het noorden een groep stammen, waaronder de Toba-Batak, in het zuiden een groep waaronder de Karo-Batak en ten oosten van het meer de Timur-Batak die een tussenpositie innemen.
Het hoofdvoedsel van alle Batak is rijst. In het noorden wordt droge rijstbouw gepleegd, terwijl in het zuiden de rijst op bevloeide sawahs wordt verbouwd. Zij houden varkens, paarden en buffels, waarvan de laatste twee worden afgebeeld in de houtsnijkunst.