Horta krijgt vandaag in Brussel de plaats die Gaudi al lang gekregen heeft in Barcelona. Men kan niet zeggen dat Brussel snel is geweest. De ontdekking van onze Art Nouveau is uit het buitenland gekomen. Het eerste standaardwerk (1970) over Horta is van twee Italiaanse architectuurspecialisten, Franco Borsi en Paolo Portoghesi. Borsi publiceerde bovendien nog grote boeken over Bruxelles, Capitale de l’Art Nouveau, Paris 1900 enVie nne 1900. De bedoeling was de haast vergeten Horta zijn plaats te geven in de geschiedenis van de Europese architectuur. Dat is volledig gelukt. Maar te laat: belangrijke gebouwen, als het Volkshuis in Brussel, waren toen al afgebroken en de Innovation verdween in een vuurzee. Over het leven van Horta leest men in de werken van Borsi en Portoghesi echt niet veel. De nadruk lag immers op de architectuur. En in zijn onafgewerkte Mémoires heeft Horta over zijn familie meer verzwegen dan geschreven. De verkoop van documenten en plannen (anderhalve ton), als oud papier, een paar jaar later, zegt veel over de vereenzaming van de architect, die besefte dat de nieuwe generatie zijn werk ouderwets en onpraktisch vond.
In het nieuwe, monumentale werk Victor Horta 1861-1947 toont Michèle Goslar niet alleen zijn oeuvre vollediger dan ooit. Ze reveleert vele haast onbekende feiten uit zijn leven, in familiekring, als vrijmetselaar, in contact met collega’s en opdrachtgevers. Zo kan u hier de geschiedenis van de familie lezen van bij de aankomt van ene Salvatore Oortha, een Spaans soldaat uit Napels, in 1706, in de Spaanse Nederlanden. Dat verhaal speelt zich af in Vlaamse steden, Kortrijk, Brugge, en Gent.
Het debuut van Horta is moeizaam: kleine opdrachten, tenslotte tekenaar in het atelier van Balat, hofarchitect, beroemd om de Koninklijke Serres van Laken. Dat opende voor Horta geen deuren bij een groot opdrachtgever als Leopold II. Deze had alleen vertrouwen in architecten als Balat en de Parijse Beaux-Arts school die grote, moderne constructies in ijzer handig wegmoffelden achter klassiek lijkende gevels. De stijl van de Belgische overheden was die van de Vlaamse renaissance. Het was een goed teken dat de geniale kunstverzamelaar van toen, Henri Van Cutsem, de jonge architect de kans gaf een wat serreachtige galerie aan zijn herenhuis in Sint-Joost-ten-Node te bouwen (nu Charliermuseum).
De doorbraak van Horta kwam er pas toen hij lid was geworden van de dynamische en invloedrijke vrijmetselaarsloge Amis Philantropes in Brussel. Hij krijgt ineens belangrijke particuliere opdrachten (Autrique, Tassel…) en geraakt aan de slag aan de ULB, als docent, en de stad Brussel, waar hij directeur van de academie wordt. Michèle Goslar geeft ons hier een interessant beeld achter de schermen.
Het succes had een prijs: Horta was een perfectionist en keek niet op een uur of een halve nacht werk. Hij verwachtte van zijn medewerkers dat ze twaalf uur per dag aan de slag waren. Hij kon bovendien zeer opvliegend zijn. Van een familieleven bleef er waarschijnlijk niet veel over. Op een dag, wellicht na jaren van onmin, vond hij zijn vrouw Pauline in bed met een andere man. Michèle Goslar spreekt over het “verraad” van Pauline, alsof Horta een heilige was.