De handschriften van een aantal van de belangrijkste boeken uit onze literatuurgeschiedenis worden als Vlaams topstuk bewaard in het Letterenhuis: Het gezin Van Paemel van Cyriel Buysse, Kaas van Willem Elsschot en Paul van Ostaijens De feesten van angst en pijn en Bezette stad. Matthijs de Ridder licht hun belang toe.
Manuscripten: doorhalingen en toevoegingen
Cyriel Buysse, Het Gezin van Paemel. Tooneelstuk in 4 bedrijven, 1901
Met al die schermen in ons leven kunnen we het ons vandaag de dag nog nauwelijks voorstellen, maar eeuwenlang was het een vanzelfsprekendheid: wie een boek schreef pakte een pen en zette de eerste streken uit de losse pols op papier. Eerst slordig, vol doorhalingen en toevoegingen. In een tweede versie werd het verhaal uitgebreid en bijgeschaafd, in een volgende werd er gewerkt aan de stijl, totdat er een tekst lag die naar een uitgever gestuurd kon worden. De introductie van de schrijfmachine aan het eind van de negentiende eeuw voegde daar nog een stadium aan toe, maar ook toen was het zeldzaam dat een literaire tekst niet eerst met de hand was toevertrouwd aan het papier.
Manuscripten zijn kleine schatkisten van informatie. Normaal gesproken is het haast uitgesloten dat je iemands denken kunt volgen, maar in een handschrift ligt een belangrijk deel van het proces besloten dat heeft geleid tot de regels en de zinnen die zich hebben vastgezet in het collectieve geheugen. Je kunt schrijvers zien twijfelen tussen woorden. Je kunt het moment zien waarop ze hebben besloten om een gedachte te schrappen die beter impliciet was gebleven, of je ziet ze juist iets toevoegen dat de tekst net dat beetje extra je ne sais quoi geeft. Een manuscript is kortom veel meer dan de eerste drager van de tekst die uiteindelijk in een boek terechtkomt. Soms zijn het zelfs regelrechte kunstwerken. De handschriften van een aantal van de belangrijkste boeken uit onze literatuur worden daarom als topstuk bewaard in het Letterenhuis in Antwerpen.
Cyriel Buysse, Het Gezin van Paemel. Tooneelstuk in 4 bedrijven, 1901
Van deze vier topstukken die in het Letterenhuis worden bewaard, is het manuscript van Het gezin Van Paemel (1903) van Cyriel Buysse (1859-1932) het oudst. Eigenlijk zijn het drie handschriften – een vroege versie, die voor Buysse nog zo voorlopig aanvoelde dat hij haar in potlood optekende en twee nethandschriften die zeer dicht bij de gepubliceerde tekst liggen. Buysse was al langer bezig met het thema van een boerengezin dat alle ellende van de tijd over zich heen krijgt. In een apart notitieboekje noteerde hij rond 1901 al kleine schetsen van de personages. Dat deed hij opmerkelijk genoeg in het Frans – de taal waarin hij zijn onderwijs had genoten en waarin hij zijn gedachten kon ordenen.
Zijn d'r deuje?
Wellicht had Buysse de afstand tot het Nederlands nog om een andere reden nodig. Hij was namelijk niet van plan om een gepolijst drama af te leveren, waarvan de Vlaamse letteren op dat moment nog vergeven waren. Buysse was begeesterd geraakt door het rauwe stuk Op hoop van zegen (1900) van Herman Heijermans (1864-1924).. Net als zijn Nederlandse collega wilde Buysse zijn personages naar het leven tekenen, zonder de onwaarschijnlijke toevalligheden en de valse emoties die het theater nog eigen waren. Zonder de onechte taal ook waarin de karakters zich doorgaans uitdrukten. Vanaf het allereerste moment dat Buysse het potlood op het papier zette, spraken de Van Paemels plat Oost-Vlaams. “Zijn d’r deuje?” vraagt moeder bijvoorbeeld verschrikt als haar zoon Eduard vertelt dat een volksopstand met harde hand is neergeslagen. Van daaruit smeet Buysse de geschiedenis van het gezin Van Paemel ogenschijnlijk in één geut op het papier, om het vervolgens met pen te bewerken tot de tekst die generaties lang gespeeld is op alle mogelijke podia van het land.
Willem Elsschot, Kaas, 1933
Toen Willem Elsschot (1882-1960) aan zijn novelle Kaas (1933) begon, had hij al een tijdje niets meer geschreven. Lijmen (1923) was aardig onthaald, maar het boek had hem niet gebracht wat hij ervan had gehoopt. Elsschots uitgepuurde stijl had sinds zijn debuut Villa des roses (1913) altijd wel een klein publiek kunnen bekoren. Toch was hij altijd een vreemde verschijning gebleven tussen de Walschaps en Timmermansen die de volkstaal lieten ronken. Begin jaren 1930 was het juist de on-Vlaamse stijl die werd opgepikt door een nieuwe generatie schrijvers rond het tijdschrift Forum. Met name in Nederland werd Elsschot herontdekt als een voorloper van de nieuwe zakelijkheid.
Elsschot voelde zich begrepen en vond voor het eerst in een decennium de motivatie om aan een nieuw boek te beginnen. “Na al die jaren schrijf ik je weer”, luidde veelzeggend de eerste zin van het handschrift. Maar meteen greep de stilist Elsschot in. Te veel anekdote. Al die jaren waarin er niet was geschreven deden niet ter zake. Het kon dus korter: “Ik schrijf je weer eens omdat er grote dingen staan te gebeuren en wel door toedoen van mijnheer Van Schoonbeke.”
Paul van Ostaijen, De feesten van angst en pijn, 1918-1921
Het verhaal van Frans Laermans die op een dag besluit een ontstellende hoeveelheid volvette Edammer aan de man te gaan brengen, om vervolgens aan besluiteloosheid ten onder te gaan, moet al even in zijn hoofd hebben liggen gisten. Elsschot schreef het boek naar eigen zeggen in twee weken. En dat is ook wel aan het handschrift te merken. Kaas is geen tekst van iemand die bedachtzaam een compositie uitwerkt. Je ziet geen schrijver die wikt en weegt, maar iemand die af en toe pas op de plaats maakt omdat hij in de drang om zijn verhaal op het papier te krijgen een stapje heeft overgeslagen en snel nog een passage moet invoegen. Die gedecideerde haast is een fascinerend gegeven voor een novelle die als tragikomedie inmiddels door ontelbaar veel lezers in het hart gesloten is en die (stilletjes) wordt gekoesterd als een portret van de underdog in ieder van ons.
Het handschrift als boek
Een handschrift heeft vaak een grote symbolische en emotionele waarde. De waarde schuilt in het feit dat dit het exemplaar nul is van een kunstwerk dat vervolgens vrijelijk en tegen democratische prijzen in de handel beschikbaar is. Maar heel af en toe is het handschrift zelf het eindproduct. Dat is het geval met De feesten van angst en pijn (1918-1921) van Paul van Ostaijen (1896-1928). Tijdens zijn leven heeft Van Ostaijen verschillende van de gedichten uit deze bundel in tijdschriften gepubliceerd, maar het boek is als zodanig nooit verschenen. Te duur, zo oordeelde uitgever Eugène de Bock toen hij in 1921 een calculatie maakte.
Paul van Ostaijen, De feesten van angst en pijn, 1918-1921
Van Ostaijen had het een eventuele uitgever ook niet gemakkelijk gemaakt. Hoewel de gedichten aanvankelijk vrij traditioneel van opzet waren, had hij ze in het uiteindelijke handschrift een expressieve vorm gegeven. De woorden dansen niet alleen over de pagina, Van Ostaijen heeft ze ook verschillende kleuren gegeven – van rood via siena tot zwart en van groen via blauw tot diep purper. Dat was niet zomaar een gimmick. Van Ostaijen experimenteerde bewust met de mogelijkheden van het genre. Niet alleen de woorden hadden betekenis. Ook de ritmering van de woorden, de schikking op het blad, het volume (van heel HARD tot zeer zacht) en de beweging nam hij mee. De kleuren droegen de betekenis die ze in de stille film hadden gekregen. Zwart-wit-films waren namelijk zelden helemaal zwartwit. Scènes werden vaak in hun geheel getint. Was het beeld blauw dan was het nacht. Kleurde een scène rood dan woedde er wellicht brand.
Al die innovaties bleven jarenlang voor het lezerspubliek verborgen. De volledige rijkdom van De feesten van angst en pijn werd pas zichtbaar in 1952, toen de bundel in facsimile (en met een benadering van de kleuren) werd opgenomen in het Verzameld werk. Ook na die eerste volledige publicatie is het boek alleen nog maar in handschrift uitgegeven. Niemand die immers weet wat Van Ostaijen precies voor ogen had met zijn bundel. En dus bestaat De feesten van angst en pijn in feite slechts in dit ene exemplaar.
Paul van Ostaijen, Bezette stad, 1920-1921, Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis (bruikleen Collectie Vlaamse Gemeenschap, Topstukkenfonds)
Hoe het had kunnen lopen met De feesten van angst en pijn wordt duidelijk uit het handschrift van dat andere topstuk van de hand van Paul van Ostaijen: Bezette stad. Dit manuscript werd in 2021 door de Vlaamse Gemeenschap aangekocht, honderd jaar nadat het boek verscheen. Ook in dit manuscript benutte Van Ostaijen alle mogelijkheden die het papier hem bood. Hij omschreef zijn bundel zelf ooit als een partituur, als een tekst dus die behalve de betekenis ook de toonhoogte, het ritme en het volume van de woorden weergaf. Het meest sprekende voorbeeld is wellicht ook de beroemdste pagina uit Bezette stad. Aan het eind van het tweede deel van de cyclus ‘Music Hall’ gaat de dirigent hoog op zijn stoel staan en wordt de muziek naar een crescendo gedreven. ‘BOEM/ PAUKESLAG’, davert het vervolgens in koeien van letters. In het handschrift vallen de letters iets kleiner uit dan in het uiteindelijke boek, maar ze ogen des te intenser omdat je ook een eeuw later nog goed kunt zien hoeveel inkt Van Ostaijen in het papier heeft laten vloeien.
Het moest intens zijn, zoveel is zeker. Dat we zo dicht bij de emotionele intentie van Van Ostaijen kunnen komen, is overigens bijna toevallig. Aanvankelijk was het zijn plan om de tekst netjes uit te typen en te voorzien van instructies voor de zetter: deze letters groot, deze klein en deze in een halve boog. Van Ostaijen schreef zijn boek echter in Berlijn en zijn vrienden in Antwerpen die hij met de productie had belast, snapten vaak maar half wat hij bedoelde. En dus begon hij zijn magnum opus pagina voor pagina te componeren, met een verzameling van 154 typografische kunstwerken als resultaat.