Grote tentoonstellingen, uitsluitend over Indische kunst, zijn bij ons en in de buurlanden een zeldzaamheid. In oktober opent TEJAS in BOZAR, te Brussel. Een boegbeeld op het gebied van Indische kunst en cultuur, Dr. Kapila Vatsyayan, vormt samen met indoloog Jan Van Alphen, directeur van het Etnografisch Museum Antwerpen, en de Indische tentoonstellingsmaker, Ranesh Ray, het curatoren-team van deze tentoonstelling.

Een lange weg in een groot land

Het tonen van kunst uit India is op zich geen zeldzaamheid in onze contreien. Enkele galerijen en musea zoals het Etnografisch Museum van Antwerpen en de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel hebben een permanente India-afdeling. Het bijzondere bij de tentoonstelling Tejas (lees 'teedjas') is dat alle tentoongestelde objecten rechtstreeks uit India zelf komen. Grote India-tentoonstellingen die in het verleden in Europa en Amerika plaatsvonden, haalden hun materiaal ook wel uit India maar voor een groot deel uit eigen land. BOZAR verkreeg langs Indische zijde de medewerking van de Indian Council for Cultural Relations (ICCR) die ressorteert onder het Indische Ministerie van Buitenlandse Zaken. De vermaarde politicus en ex-Maharaja van Kashmir, Dr. Karan Singh, steunt dit opzet en kwam er onlangs zelfs voor naar Brussel.

Een tentoonstelling met zowat 200 stenen sculpturen en bronzen uit India vergt een omvangrijke voorbereiding. Die is er ook geweest, hoewel de beschikbare tijd eerder beperkt was. Om de vooropgezette 24 musea en archeologische sites te bezoeken waren sporadische bezoeken in een periode van slechts vijf maanden mogelijk. De curatoren bezochten ze, van het uiterste noorden tot het uiterste zuiden, en selecteerden en fotografeerden er zowat 1.600 potentiële werken (enkele van de werkfoto's zijn hier afgebeeld). Daaruit werden opnieuw 300 beelden gekozen waarvan er uiteindelijk ongeveer 200 naar Brussel komen. Dat betekent in de praktijk aardig wat tonnen steen die langsheen verschillende locale deelstaat-commissies moeten passeren om uiteindelijk in het National Museum van New Delhi terecht te komen. Daar ondergaan ze een kritische beoordeling op hun zeldzaamheid en reisbekwaamheid. Ze worden voorzien van documentatie met foto's en conditierapporten vooraleer zij definitief verpakt en verscheept kunnen worden. Enkele jumbojets zullen er nodig zijn om de Indische kunstschatten naar Brussel te vervoeren.

 Naga in een lotus, 8ste eeuw, Alampur, Andhra Pradesh, graniet, Lotus medaillon (op een dwarsbalk van een omheining), 2de eeuw, uit de stupa van Amaravati, Andhra Pradesh, kalksteen, India,

Links: Naga in een lotus, 8ste eeuw, Alampur, Andhra Pradesh, graniet, h 85 cm -b 85 cm. State Archeological Museum, Alampur (1)

Rechts: Lotus medaillon (op een dwarsbalk van een omheining), 2de eeuw, uit de stupa van Amaravati, Andhra Pradesh, kalksteen, diam. ca. 85 cm. Archeological Museum, Amaravati (2)  

De beeldenselectie situeert zich in de periode van de derde eeuw voor, tot de dertiende eeuw na Christus, dus van de ontstaansfase tot en met de hoogbloei van boeddhistische, jainistische en hindoeistische beeldhouwkunst. In de daaropvolgende eeuwen is het hoofdzakelijk de islamitisch geïnspireerde kunst van de Moghols die een nieuwe richting zal geven aan architectuur, boek- en miniatuurkunst, althans voor wat de beeldende kunsten betreft. Uiteraard zijn er ook muziek, dans en andere podiumkunsten die dan een vernieuwing kennen. En ook die komen vanaf begin oktober in BOZAR aan bod in het omkaderende festivalprogramma.

Naga·Nagini, Chandelladynastie, Gondwana, Madhya Pradesh, Zevenvoudige slangenhuif boven een lotus, 1ste-2de eeuw, Kushana-periode, zandsteen, India,

Boven: Naga·Nagini, 11de eeuw, Chandelladynastie, Gondwana, Madhya Pradesh, h 110 cm-b 36,5 cm. Indian Museum, Kolkata (3)

Onder: Zevenvoudige slangenhuif boven een lotus, 1ste-2de eeuw, Kushana-periode, vindplaats niet bekend, zandsteen, h 110cm-b 47cm. Government Museum, Mathura (4)  

Slapen op de kronkels van een slang

Tejas is een term uit het Sanskriet, die energie betekent. Het thema is de eeuwige energie die in India het ontstaan heeft gegeven aan zoveel creativiteit, zowel op het biologische, het mythologische, het religieuze, als op het kunstzinnige en het wetenschappelijke vlak. Met 'energie' als leidmotief is geopteerd om via de bekendste ontstaansmythen in India, een uit zichzelf ontstane scheppingskracht (svayambhu in het Sanskriet) zijn weg te laten gaan. India is immers de behoeder van een gedachtegoed waarin een cyclisch denkpatroon alles richting geeft. Niets is eindig, zelfs al wordt het bewust vernietigd, er komt telkens weer een nieuwe schepping, nieuw leven, nieuwe tijden. Alle wezens zitten in een soort natuurlijke wetmatigheid van leven, sterven, herboren worden, sterven enz. De Indiërs noemen het samsara, de kringloop van het bestaan.

De Indische heilswegen en religies zochten naar een middel om te ontsnappen uit deze bestaanskringloop, om zo tot de uiteindelijke verlossing te komen, nirvana of moksha. In een van de bekendste scheppingsmythen slaapt de god Vishnoe op de kronkels van een slang op de oeroceaan. Wanneer hij ontwaakt groeit een lotus (2) uit zijn navel. Op deze lotus neemt de schepper, Brahma, plaats en begint zijn werk. En zo ontstaat de wereld. De eerste zalen in de tentoonstelling hebben daarom alles te maken met de primordiale wateren, de oeroceaan, waarop lotussen drijven. Zij zijn het symbool van zuiverheid en vrouwelijkheid. Later zal de lotus de sokkel of de troon vormen voor de meeste godenbeelden.

In de oeroceaan leven waterdieren, vissen, krokodillen en fantastische monsters. De vroegste kunst in India - vanaf de Maurya-tijd (derde eeuw v.C.) over de Koeshana-periode (eerste-tweede eeuw n.C.) tot de Goepta-tijd (vierde-zesde eeuw n.C) -bracht schitterende werken voort in die context. Ze illustreren een haast darwinistische evolutie in harde zandsteen: lotussen, waterplanten en waterwezens in grote formaten maar met minuscule détails.

Van de waterwezens gaat het naar de landdieren, de griffioenen en vooral de slangen, de naga (1). Naga is een woord uit een veel oudere taal dan het Indo-Europese Sanskriet en gaat terug op de inheemse Moendari-talen van bevolkingsgroepen die al duizenden jaren het subcontinent bevolkten. De slang, meer bepaald de cobra, wordt vereerd in India. Ze heeft een bemiddelende rol tussen de onderwereld en de bovenwereld. Ze wordt in verband gebracht met vruchtbaarheid. Vandaar dat een mannelijke en een vrouwelijke cobra vaak ineengestrengeld afgebeeld worden (3). Zij wordt vaak halfmenselijk afgebeeld: een man, naga, of een vrouw, nagini, met het onderlichaam van een slang en een veelkoppige slangenhuif boven het hoofd. De cobra vormt met haar huif een beschermende parasol (4) boven vereerde wezens, zoals de Boeddha. Vele goden dragen de slang ook als lichaamstooi, zoals Shiva, Ganesha en Chamoenda. Deze beschermende afbeeldingen in steen zijn ook nu nog overal te velde te vinden in India.

Woudnimf en riviergodin

De tentoonstelling voert vervolgens de vrouw ten tonele in haar rol van woudnimf, Yakshi (5). Ze is het symbool van vruchtbaarheid, ze omarmt de boom en zet hem in bloei. Met één arm plukt zij een bloem boven haar hoofd en staat daarbij in een bijzonder elegante drievoudig gebogen houding, tribhanga. Haar borsten zijn groot en rond, haar taille smal, haar dijen wijd, haar heupkleed doorzichtig; de verleiding zelve. Haar tegenhanger is de woudgeest, Yaksha. Hij kan als een reus of als een dwerg afgebeeld worden. Hij draagt een lendendoek en een halssnoer en zijn haar is in een knot op het hoofd bijeengebonden.

Yaksha en Yakshi vormden in India het koppel dat al het goede, het vruchtbare, het rijke van de natuur representeerde. Lang voor de eerste afbeeldingen van goden of boeddha's, dus lang voor de eerste eeuw n.C., waren Yaksha en Yakshi de enige afgebeelde vererenswaardige figuren in de Indische beeldhouwkunst, zonder kenmerken van een god of godin. De boom-omarmende Yakshi, in het Sanskriet shalabhanjika (9), werd het prototype van de voorstelling van Maya, de moeder van de Boeddha, die staande onder een boom het leven geeft aan haar kind.

En zo belanden we van de levengevende woudnimfen bij de eerste voorstellingen van de riviergodinnen, Ganga, Yamoena en Sarasvati. Ook zij zijn bronnen van levensenergie. Zonder rivieren geen landbouw in de onmetelijke vruchtbare vlakten rond de Ganges, de Indus en de Yamoena in India.

Nataraja, 11de-12de eeuw, Alampur, Andhra Pradesh, graniet,Shiva Ardhanarishvara, I10de eeuw, Chola dynastie, Tiruchinnampoondu, Tamil Nadu, steen, Yakshi (op pilaar van een omheining),  zandsteen, h 80 cm. State Museum, Lucknow, India,

Links: Shiva Ardhanarishvara, I10de eeuw, Chola dynastie, Tiruchinnampoondu, Tamil Nadu, steen, h 127cm-b 56cm. Government Museum, Chennai (11)

Midden: Nataraja, 11de-12de eeuw, Alampur, Andhra Pradesh, graniet, h 95 cm-b 73 cm. State Archaeological Museum, Alampur (12)

Rechts: Yakshi (op pilaar van een omheining), 2de eeuw, vindplaats niet bekend, zandsteen, h 80 cm. State Museum, Lucknow (5)

De eerste Boeddha-beelden

De imponerende gestalte van de Yaksha werd het prototype waarop de eerste afbeelding van de Boeddha gebaseerd was. Zijn oudste voorstellingen, zoals die o.a. werden teruggevonden rond Mathura ten zuiden van Delhi, doen nog sterk denken aan de Yaksha. De robuuste staande of zittende Boeddha kreeg in de eerste eeuw n.C. zijn iconografische kenmerken, geënt op de basisfiguur van de oude woudgeest. Vijf eeuwen lang immers behielden de Indiërs een soort taboe op de afbeelding van de Boeddha als menselijke figuur. Hij werd weliswaar afgebeeld in de kunst van de Shoenga en Satavahana dynastieën in de tweede en eerste eeuw v.C., maar dan wel in de vorm van een symbool, zoals zijn voetsporen, het wiel van de wet (dharmacakra), een lege troon en de heilige vijgenboom waaronder hij de verlichting kreeg.

Eigenlijk kwam de impuls voor de menselijke afbeelding van de Boeddha, uit het noordwesten van het toenmalige India. Centraal-Aziatische stammen, de Koeshana, kwamen in de eerste eeuw v.C toe in het gebied van Afghanistan-Pakistan. Daar kwamen ze in contact met de Hellenistische kunst van de nazaten van Alexander de Grote, én met rondtrekkende boeddhistische monniken. Zij gebruikten beide elementen om, voor het eerst, de Boeddha als mens af te beelden, met Griekse gelaatstrekken en kledij (7). Men noemt deze boeddhavoorstellingen Grieks-Bactrisch of ook nog Gandhara-kunst, naar de streek waar ze ontstonden. Zo kwam de menselijke boeddhavoorstelling ook in India terecht en zo ontwikkelde zich in de eerste eeuw een typische iconografie, die de boeddhistische beelden onderscheidde van de jainistische en de hindoeistische.

In de tentoonstelling staan vele voorstellingen van boeddha's (8) en bodhisattva's. Deze laatste zijn figuren uit het populaire religieuze Mahayanaboeddhisme ('het Grote Voertuig'), die in een filantropische sfeer, andere mensen op weg helpen en intussen hun eigen verlossing uitstellen tot een volgend leven. Zij zijn als prinsen afgebeeld. De boeddha's, bodhisattva's en jina's in de tentoonstelling zijn prachtige voorbeelden van ingehouden of gecontroleerde energie. De yoga, die al zeer lang als techniek bestond in India, ligt aan de basis van de meditatietechnieken die de Boeddha en zijn tijd- en streekgenoot Mahavira (stichter van het jainisme) gebruikten om tot de verlichting te komen.

Staande Jina Parshvanatha, Zittende Boeddha, Late Kushana periode (2de - 3de eeuw), Govind Nagar, Mathura, Uttar Pradesh, zandsteen,  Verering van Boeddha's, tulband 3de eeuw, Ikshvakudynastie, Nagarjunakonda, Andhra Pradesh, kalksteen, India,

Links: Staande Jina Parshvanatha, Ca. 10de eeuw, vindplaats niet bekend, zandsteen, h 150 cm. State Museum, Hyberabad (6)

Rechts boven: Zittende Boeddha, Late Kushana periode (2de - 3de eeuw), Govind Nagar, Mathura, Uttar Pradesh, zandsteen, h 115 cm - b 83 cm. Government Museum, Mathura (7)

Rechts onder: Verering van Boeddha's, tulband 3de eeuw, Ikshvakudynastie, Nagarjunakonda, Andhra Pradesh, kalksteen, h 68 cm - b 93,5 cm. National Museum, New Delhi (8)  

Vrouwelijke energie

Sereniteit spreekt uit mediterende boeddha's, tirthankara's (24 jainistische heilanden) en beschouwende vormen van Shiva (meester van de yoga) en Vishnoe, als symbool van ingehouden energie. Dit staat in schril contrast met een reeks godheden en mythische helden die in de volgende onderdelen van de tentoonstelling te zien zijn.

Shiva's echtgenote, in haar schrikwekkende vorm van Doerga, doodt met veel omhaal de buffeldemon Mahisha. Daarvoor kreeg zij een reeks wapens van de andere goden die niet in staat waren de demon te vernietigen.

Doerga Mahishasuramardini, Alampur, Andhra Pradesh, granite, Shalabhanjika, 2de eeuw?, vindplaats niet bekend, zandsteen, India,

Boven: Doerga Mahishasuramardini, 7de-8ste eeuw?, Alampur, Andhra Pradesh, granite, h 105 cm - b 61 cm. Stae Archeaological Museum, Alampur (10)

Onder: Shalabhanjika, 2de eeuw?, vindplaats niet bekend, zandsteen, h ca. 120cm. Patna Museum, Patna (9)  

Doerga, in de gedaante van Mahishasuramardini (10), is één van de felste voorstellingen van uitbundige energie. Zwaaiend met ettelijke wapens in haar vele handen steekt zij de buffel neer met de drietand van Shiva en sleurt de demon uit het onthoofde kadaver van de buffel. Dit symbolisch rijk geladen beeld komt bijzonder veel voor in de hindoeïstische kunst. Het staat in sterk contrast met de minzame voorstelling van de yakshi en bevestigt de energieke en actieve rol die de vrouw ook in de Indische mythologie vervult.

Het is niet voor niets dat deze voorstelling vaak dé shakti wordt genoemd. Shakti is zo goed als een synoniem voor tejas maar heeft een meer uitgesproken vrouwelijke connotatie. De vrouwelijke energie is in de Indische cultuur van doorslaggevende aard. Zij kende een eigen ontwikkeling in het tantrisme, de leerstellingen waarin geheime esoterische krachten een rol spelen en dit zowel in het hindoeïsme als in het boeddhisme. In het boeddhisme ontstaat een aparte verering van de vrouwelijke boeddhafiguren, de Tara's. Het hindoeïsme ziet de vrouwelijke energie als een gelijkwaardig deel van de mannelijke godheid. Er is zelfs een aparte mythologie rond gegroeid waarin zeven moedergodinnen, de saptamatrika, vooreerst een beschermende rol spelen maar nadien, door hun agressief aspect, een gevaar gaan betekenen voor de mensheid. Zij worden dan ook nog steeds met veel omzichtigheid vereerd. Hun namen zijn de vervrouwelijkte namen van hun mannelijke tegenhangers: Brahmani van Brahma, Indrani van Indra, Vaishnavi van Vishnu, enz. Alles bij elkaar is het de complementariteit van man en vrouw die hier ten grondslag ligt.

Het complex van de man-vrouw energie wordt in India ook nog op een andere wijze veruiterlijkt. Zo krijgt Shiva in de mythologie een androgene vorm: ardhanarishvara (11). Hij is de heer (ishvara) die half (ardha) vrouw (nari) is. Zijn menselijke gestalte is overlangs in twee verschillende delen voorgesteld: zijn linkerhelft is vrouwelijk, getooid met juwelen, met één borst en een sierlijke dijbuiging. Zijn rechterhelft is mannelijk, vaak met een penis in erectie. Hij heeft de energie van beide naturen en is zodoende perfect volgens de enen, of totaal nutteloos volgens de anderen vermits hij op die manier niet in staat is tot geslachtsgemeenschap.

De penis van Shiva is op zich het onderwerp van een immense verering in India. Die fallus wordt linga (13) genoemd. Dit is zoals naga een pre-Arische term en betekent zoiets als 'kenmerk'. Hij staat symbool voor de mannelijke potentie en vruchtbaarheid en is bijgevolg een belangrijk object van verering. Hij wordt doorgaans voorgesteld als een afgeronde zuil en staat vaak in een ovaal bekken dat yoni wordt genoemd, het vrouwelijke geslachtsorgaan. Linga's komen in alle formaten en materialen voor in India en vormen het enige cultusobject in de Shiva-tempels. Hij is het oersymbool van de mannelijke energie.

Shiva linga, 8ste -12de eeuw, Alampur, Andhra Pradesh, steen. Zonnegod Soerya, 7de- 8ste eeuw, Alampur, Andhra Pradesh, graniet, India,

Links: Zonnegod Soerya, 7de- 8ste eeuw, Alampur, Andhra Pradesh, graniet, h 142 cm -b 52 cm. State Archeological Museum, Alampur (14)

Rechts: Shiva linga, 8ste -12de eeuw, Alampur, Andhra Pradesh, steen. Alampur Tempel, Alampur (13)

Dansen in de zon

De best bekende voorstelling van de hindoegod Shiva, zeker in het Westen, is de voorstelling van Nataraja (12), de koning van de dans. In een cirkel van vuur danst de vierarmige god de wilde tandava-dans. Hij draagt daarbij ondermeer het vuur in zijn linkerhand en een trommeltje in zijn rechterhand. Beide zijn uitgesproken symbolen van energie. De trommel, damaru, bracht de eerste vibraties of geluidsgolven voort, de basis waarop de schepping volgens de Shivaïtische mythen ontstond. Het hele beeld straalt beweging en energie uit door de ledematen die in alle richtingen wijzen binnen de vlammende cirkel van kosmisch vuur.

De laatste figuur in de tentoonstelling is de zon, het ultieme toonbeeld van energie. De vergoddelijking van de zon is weliswaar universeel. In India bekleedt de zon, Soerya (14) of Savitar, reeds een vooraanstaande plaats in het oude Vedische pantheon. Hij is er de schepper van het universum en oorspronkelijk afgebeeld als een reuzenvogel met stralende vleugels. Een hele reeks van Vedische goden (Mitra, Aryaman, Tvastr, en andere) putten hun energie en kracht uit deze zonnegod. Later krijgt hij een antropomorfe gestalte en rijdt in een wagen door het uitspansel, getrokken door zeven paarden, de zeven dagen van de week. In het huidige hindoeïsme wordt hij meestal voorgesteld als een vriendelijke staande god die in beide handen een lotus draagt. Zo vormt de god van de zonne-energie de schakel met het eerste onderdeel van de tentoonstelling, de lotus. De cirkel is rond. Cyclisch denken is nu eenmaal een Indische aangelegenheid.

Tentoonstelling

India. Tejas. Eeuwige energie. Van 8 oktober 2006 tot 21 januari 2007. Paleis voor Schone Kunsten,  Brussel

Download hier de pdf.

Tejas - Eeuwige energie uit India