In 2014 erkende de Vlaamse overheid een achttiende-eeuws toneelhandschrift als een ‘topstuk’. Een jaar later kocht de overheid het handschrift zelfs aan. Wat is er zo bijzonder aan deze verzameling Lierse toneelstukken?

Toneelhandschrift, Blazoen van Den groeyenden boom, met daarop Sint-Gummarus afgebeeld KONINKLIJK MUSEUM VOOR SCHONE KUNSTEN, ANTWERPEN FOTO: MUSEA EN ERFGOED ANTWERPEN

Blazoen van Den groeyenden boom, met daarop Sint-Gummarus afgebeeld, KONINKLIJK MUSEUM VOOR SCHONE KUNSTEN, ANTWERPEN, FOTO: MUSEA EN ERFGOED ANTWERPEN

Een boek vol toneelstukken

In de loop van 1735 neemt een lid van de Lierse rederijkerskamer Den groeyenden boom een belangrijk besluit. In een dik boek zullen hij en zijn collega’s vanaf dan regelmatig toneelstukken kopiëren die door en voor de rederijkerskamer zijn geschreven. Het boek dat ze hebben aangeschaft heeft ruimte voor heel wat teksten: het is 43 cm bij 27,3 cm groot, 8,5 cm dik en telt 610 bladzijden. Afgezien van een roodlederen titelschild met daarop in gouden letters de woorden ‘’t dor wert groeyende’, de spreuk van de kamer, is de kalfsleren band onversierd. Zeventig jaar later, aan het begin van de negentiende eeuw, noteert een rederijker de laatste tekst.

Niet lang na de afronding van de laatste toneeltekst verdwijnt elk spoor van het handschrift. Net zoals zo veel rederijkerskamers uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw waren ook de Lierse rederijkers zo discreet omgesprongen met hun toneelrepertoire, dat bijna alle sporen ervan verloren leken te zijn gegaan. In 2007 klopt een van oorsprong Lierse familie aan bij het Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Nederlanden, afdeling Renaissance, van de Universiteit Antwerpen. Daar voert professor Hubert Meeus onderzoek naar rederijkerstoneel. De familie hoopt aan de Universiteit Antwerpen te weten te komen wat de betekenis en oorsprong is van een toneelhandschrift dat ze al generaties in haar bezit heeft. Het blijkt te gaan om het handschrift ’t Dor wert groeyende.

Uit het onderzoek dat Hubert Meeus samen met de auteur van dit artikel voert, blijkt al gauw dat de bundel achttien teksten bevat die nooit eerder zijn verschenen en waar’ van tot dan toe enkel de titels, via programmaboekjes, zijn overgeleverd. De teksten werden, op twee uitzonderingen na, allemaal geschreven en voor het eerst opgevoerd tussen 1734 en 1803. Twee teksten dateren uit de zeventiende eeuw, maar werden aangepast voor hun achttiende-eeuwse herneming. Minstens zeven verschillende Lierse auteurs blijken verantwoordelijk voor de toneelstukken. Van meerdere auteurs zijn tot dan toe zelfs geen andere teksten bekend. Uit de hele Lierse achttiende eeuw zijn sowieso nauwelijks toneelteksten overgeleverd.

Toneelhandschrift, Huis D’Eycken Boom, aan de Grote Markt in Lier, STADSARCHIEF LIER

Huis D’Eycken Boom, aan de Grote Markt in Lier, omstreeks 1910, STADSARCHIEF LIER

Den groeyenden boom

De rederijkerskamer Den groeyenden boom werd in de vijftiende eeuw opgericht als een vereniging waar de stedelingen die het zich konden permitteren, zich bezighielden met het schrijven van poëzie en het opvoeren van toneel. Bij officiële gelegenheden in de eigen stad en op rederijkerswedstrijden elders traden de leden van Den groeyenden boom en hun collega’s van D’Ongheleerde op als culturele ambassadeurs. De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) en de economische malaise van de late zeventiende eeuw leidden veel Brabantse rederijkerskamers naar de ondergang, maar de rederijkers van Den groeyenden boom hielden stand. Het bekendste zeventiende-eeuwse lid is Cornelis De Bie (1627-ca.1715). De Bie was een populair toneelauteur, maar schreef onder meer ook Het gulden cabinet van de edel vry schilderconst (1662), een uniek overzichtswerk met biografieën en portretten van kunstschilders uit de Zuidelijke Nederlanden.

In de achttiende eeuw nam het aantal actieve rederijkerskamers in de Lage Landen steeds sneller af, maar in Lier wisten de leden van Den groeyenden boom opnieuw te overleven. Hun toneelvoorstellingen, die ze organiseerden in het huis D’Eycken Boom aan de Grote Markt, behoorden tot de hoogtepunten van de culturele kalender in de stad. Veilig weggestopt in een kast of kist bewaarden de rederijkers van Den groeyenden boom hun handschrift zeven decennia lang op de eerste verdieping van D’Eycken Boom.

De toneelstukken

Het is passend, en mogelijk geen toeval, dat Het leven van den heyligen Gummarus (1735), geschreven door Melchior Balthazar van Bortel, de bundel opent: Sint Gummarus was immers de patroonheilige van Lier en van de kamer. De andere teksten in het boek zijn Cosmophilus sweirelts minnaer (1734), eveneens van Van Bortel; Maria Stuart (1650, herwerkt in 1750) en Thomas Morus (1644, herwerkt in 1758) van Henricus de Pooter; Achab (1751), Tobias (ca.1755?), Joas (1755) en wellicht ook Nabuchodonosor (1768) van Joannes Andreas Kempens; Polydorus en Julia (1755) van Guillielmus Gommarus Verhoeven; Jodelet, meester en knecht (1770), Mustapha Barbarossa (1772) en wellicht ook Esther (1770) van Franciscus Anthonis Gummarus de Neve; Dogter en schilwagt (1773) van een anonieme auteur; Mimi en Colin (1774) en Harlaquin sans amour (Den Arlequin zonder liefde, ofte Den deserteur) (1776) van Cornelis Kennis; en ten slotte Saulus bekeeringe (1793), Almant minzieken weduwnaer (s.d.) en Doctor tegen danck (1803) van Joannes Gummarus van Leirs. Sommige van deze stukken werden nog jaren later hernomen.

Wie de titels bekijkt merkt meteen dat de vroege toneelstukken ernstige religieuze onderwerpen hebben, terwijl er vanaf 1770 vooral komische stukken op het programma staan. Omstreeks het midden van de achttiende eeuw waren in Frankrijk zogenaamde opéras-comiques erg populair geworden. Dergelijke toneelstukken met korte, luchtige, gezongen passages vonden veel navolging in de schouwburgen van onder meer Brussel en Antwerpen. De Lierse rederijkers zochten vanaf 1770 aansluiting bij die evolutie, en introduceerden lichte, komische en vaak ook romantische verhalen die niet zelden door Franse voorbeelden waren geïnspireerd, en die gelardeerd waren met aria’s (‘gemengt met arietten’’). De rederijkers van Den groeyenden boom noteerden hun toneelteksten naar aanleiding van een concrete toneelopvoering. Sommige teksten werden gekopieerd ter gelegenheid van de première, anderen pas bij een heropvoering.

Allemaal vertellen ze veel over de scenische mogelijkheden van de rederijkers. Het piepkleine theatertje beschikte over een relatief diepe bühne met in perspectief beschilderde decors die onder meer een paleis, een wildernis, een landschap, een straat en een gevangenis verbeeldden. In 1796 schaften de Franse revolutionaire troepen de gilden, ambachten en rederijkerskamers af. Een poging om Den groeyenden boom te hervormen tot een liefhebbersvereniging strandde enkele jaren later. Vanaf die tijd gebruikten vooral externe gezelschappen en verenigingen het theater occasioneel, soms in samenwerking met voormalige leden van de rederijkerskamer, aangeduid als ‘de konstlievende beminnaers der hier-vooren Dongeleerden en Groeyende’. In 1856-1857 werd het theater afgebroken. Het huis zelf doorstond de tand des tijds.

Toneelhandschrift, ’t Dor wert groeyende, met een ingevoegde aankondiging voor een opvoering van Achab, Cornelis Kennis, Harlaquin sans amour,

Links: Bladzijde uit het handschrift ’t Dor wert groeyende, met een ingevoegde aankondiging voor een opvoering van Achab Rechts: De eerste bladzijde van Cornelis Kennis, Harlaquin sans amour, 1776

Topstuk

Op aanraden van een groep theaterwetenschappers belandde het handschrift ’t Dor wert groeyende in 2012 op een longlist met uitzonderlijke objecten uit het theatererfgoed. Op basis van die lijst besliste de overheid twee jaar later om het handschrift op te nemen in de ‘Lijst van roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap’, de zogenaamde Topstukkenlijst. Bij de erkenning speelde het criterium ‘bijzondere waarde voor het collectieve geheugen’ een belangrijke rol. Het handschrift is immers een uiterst zeldzame tastbare herinnering aan de rederijkerscultuur, met haar wortels in de middeleeuwen en met vertakkingen tot in de negentiende en zelfs de twintigste eeuw.

Tegenover dit ene overgeleverde handschrift staan er vele tientallen die verloren zijn gegaan. Vooral van de kleine steden bezitten we erg weinig literaire sporen, en het handschrift helpt dat hiaat te vullen. Het handschrift nuanceert ook de vaak gehoorde bewering dat de Zuidelijke Nederlanden in de achttiende eeuw een literaire woestenij waren. Kortom, het handschrift vertelt heel wat over het literatuur-, theater- en verenigingsleven in Vlaanderen. Daar mogen we de Lierse rederijkers dankbaar voor zijn. Toen de rederijkers van Den groeyenden boom in de achttiende eeuw hun nazomer ingingen, groeide het handschrift ’t Dor wert groeyende ongewild uit tot het artistieke testament van een genootschap met een zeer lange staat van dienst.

In het najaar van 2015 kocht de Vlaamse overheid het handschrift aan om het zo te bewaren voor toekomstige generaties. Na conservatie zal het boek een plek krijgen in een Vlaamse erfgoedinstelling.

Download hier de pdf

Het Lierse toneelhandschrift - 't Dor wert groeyende