Alle jonge schilders die, zoals Gustaaf van de Woestijne, hun loopbaan ca. 1900 in Vlaanderen moesten beginnen, stonden voor een moeilijke, zelfs wanhopige keuze. Geen enkele van de toenmalige kunststromingen bood hun een bezielende uitweg, wel integendeel. Twee voorbijgestreefde bewegingen telden nog immer hardnekkige, doch nutteloze voorstanders : aan de ene kant het zielloos academisme, dat voorafbestaande, vaste, onpersoonlijke en algemene regels oplegde ten gunste van een ideale schoonheid in plaats van een vrije, individuele waarneming en natuurbeschouwing toe te laten, en, aan de andere zijde, het door de Vlaamse landschapschilders in die jaren eng opgevatte realisme, dat, als ander uiterste, zo objectief mogelijk de natuur wenste voor te stellen. Het jongere impressionisme streefde naar de onmiddellijke weergave van de indrukken die de buitenwereld op het gemoed van de schilder verwekt. In Vlaanderen vertoonde het impressionisme zovele uitzichten als er vertegenwoordigers waren. Maar de meeste Vlaamse impressionisten boeiden toen de jeugd helemaal niet meer, en sommigen, zoals James Ensor, hadden van het impressionisme een te persoonlijke vertolking gegeven om rond zich navolgers te kunnen scharen.

Zulk tekort aan een overheersend, centripetaal aantrekkingspunt legt uit waarom enkele kunstenaars, niet een 'school', doch wel een in alle opzichten vrije kolonie hebben gesticht in een dorpje aan de Leie waar het niet verwacht werd : te Sint-Maartens-Latem.

Weldra zou een jongeling van 18 jaar zich daar bij hen voegen : Gustaaf van de Woestijne, de jongere broer van de dichter Karel van de Woestijne. In die rustige, landelijke omgeving — die echter niet tot een natuurgetrouw landschap heeft geïnspireerd ! — bewaarde iedereen zijn eigen stijl. Zij waren niettemin allen onderling verbonden door een zelfde wijze van aanvoelen en leven : zij waren diepe denkers, fantasierijke dromers, gelijkaardige gelovigen. Als kunstenaars waren zij het ook eens in hun afkeer voor iedere vorm van realistisch of impressionistisch nakaarten.

Meer nog dan het dagelijks contact met die uitgelezen schaar in de jaren 1899 à 1904, zou een ophefmakende, enige kunstgebeurtenis haar levensstempel drukken op de nog jeugdige Gustaaf van de Woestijne, nl. de eerste tentoonstelling van een ruime keuze panelen der Vlaamse Primitieven, in 1902 te Brugge. Nooit zou de Gentse schilder de indruk van die betoverende openbaring nog kunnen ontgaan. En, alhoewel zijn ontwikkeling eigenlijk slechts een paar schakeringen van zijn onveranderlijke, vaste werkwijze vertoont, — als zovele variaties op een en hetzelfde thema, in de muziek — toch kan worden opgemerkt dat de invloed van de kunst van Jan van Eyck tot Pieter Bruegel het zuiverst is waar te nemen bij Gustaaf van de Woestijne gedurende de twaalf jaren volgend op die voor hem zo bezielende tentoonstelling. Dat is duidelijk waar te nemen, bij voorbeeld, op 'Het Boerinnetje', nu in het Museum te Gent.

De ontleningen aan de Vlaamse meesters van de 15e en 16e eeuwen zijn niet te loochenen. De meest opvallende is wel de voorliefde voor een bepaald sobere, rasechte silhouettering : dat leidt bij Gustaaf van de Woestijne tot een scherpe omlijning van de figuren. Zijn aangeboren aanleg voor grafiek heeft zulks beslist nog in de hand gewerkt. Een andere eigenschap, die Gustaaf van de Woestijne hier gemeen heeft met onze Primitieven uit het Boergondisch tijdperk, is de dienende, totaal getrouwe weergave van het bestaand model : de scherp sprekende gelijkenis is zo waar te nemen.

Het Gents 'Boerinnetje' maakt ongetwijfeld deel uit van de beste groep schilderijen van de meester
Gustaaf Van De Woestijne, Het Boerinnetje, Schilderij op linnendoek,

Gustaaf van de Woestijne (1881-1947), Het Boerinnetje, Schilderij op linnendoek, 36,5x31,5 cm, Gedateerd 1913, Museum voor Schone Kunsten, Gent

Er is echter nog veel meer, veel belangrijker vooral : zoals een Dieric Bouts of een Hans Memling, verleent Gustaaf van de Woestijne een religieuze klank aan elke figuur die hij met het penseel uit de werkelijkheid vertaalt. Al is het dorpsmeisje niet een ideale schoonheid, toch straalt haar aantrekkingskracht van het doek op ons af, dank zij haar bijbelse eenvoud, dank zij de gewijde stilte waarin zij leeft, — of beter : waarin zij 'is' — dank zij hoofdzakelijk de kristalheldere zuiverheid van Gods genade waarvan haar ogen getuigen. Ware het niet de aan tijd en milieu ontleende kleding, dit meisje zou helemaal niet storend optreden te midden van een groep heiligen van Hugo van der Goes of van Gerard David : zij behoort tot hetzelfde ras. Men mag immers niet vergeten dat Gustaaf van de Woestijne, bij het begin van zijn verblijf te Leuven van 1905 tot 1909, in de abdij van Keizerberg als novice bij de Benedictijnen is binnengegaan. Weliswaar was het maar een voorbijgaande bevlieging, — zijn huwelijk in 1908 bewijst dit afdoende — maar toch typeert zulke daad zijn diepere geestesgesteldheid.

Diezelfde belangstelling voor hogere waarden zal ook nog later, d.w.z. na de eerste wereldoorlog, onweerstaanbaar tot uiting komen tijdens zijn eerder Vlaams expressionistisch getinte periode : in zekere mate getrouw aan het expressionisme uit die jaren, heeft Gustaaf van de Woestijne dan getracht de schoonheid volgens de traditionele, klassieke opvatting, te ruilen tegen de nieuwe neiging om de meest innige, individuele emotie met een zo sterk mogelijk vrije uitdrukkingskracht te vertolken. Vandaar enkele monumentale doeken zoals 'Christus geeft zijn bloed' en 'Het Laatste Avondmaal' : de soms onhebbelijke, meer opzettelijke dan echt mystieke omvormingen van de lichamen of lichaamsdelen zijn dan wellicht in een aanzienlijke mate aan zijn Spaans atavisme of verre herkomst te wijten.

Het zonderlinge van het geval bij Gustaaf van de Woestijne, is wel dat hij zich veel van de Vlaamse Primitieven heeft toegeëigend, maar hun schitterend, lichtend, rijk en meestal zeer warm palet schijnbaar niet heeft gewaardeerd, en in geen geval heeft nagedaan. In dit opzicht leunt hij veeleer aan, zoals in het 'Boerinnetje' te Gent, bij hun Italiaanse tijdgenoten en, meer in het bijzonder, bij de Florentijnse fresco- of muurschilders zoals Fra Angelico. Het koloriet vertoont zelden enig accent : in onderhavig geval kan men ten hoogste op de vuurrode haarkleur van het meisje wijzen. A1 het overige zweeft in een reeks heldere, fijn geschakeerde, doch steeds gedempte tonaliteiten. Dit unicum — Vlaamse grafiek en stemming, met Italiaans palet — verleent aan de voorname en aristocratische kunst van Gustaaf van de Woestijne een steeds makkelijk herkenbaar, persoonlijk uitzicht. Aan die vondst is hij, zijn leven lang, strikt getrouw gebleven.

Het Gents 'Boerinnetje' maakt ongetwijfeld deel uit van de beste groep schilderijen van de meester : die uit zijn eerste periode (van 1900 tot en met 1914). Steunend op een objectieve waardemeter kan men het niettemin bezwaarlijk naast de twee meesterwerken plaatsen uit die jaren nl. het enig mooie, onvergetelijke, zo echt fascinerende 'Portret van zijn vrouw', in hetzelfde Museum te Gent en de mystiek verheffende 'Zondagnamiddag' in het Museum te Brussel.

Nadat Gustaaf van de Woestijne te Leuven sterk was aangemoedigd geworden door de professoren Vliebergh, Scharpé en Gustaaf Verriest (zie, bij voorbeeld, zijn getekende portretten van Hugo Verriest en Frans Van Cauwelaert), verbleef hij van 1914 tot 1921 in Wales, waar hij wel enigermate de inwerking onderging van sommige Engelse schilders. De laatste 25 jaar van zijn leven zou hij, steeds op afstand, aansluiten bij het Vlaams expressionisme, hetgeen weinig paste bij zijn schuchtere natuur, bij zijn geleerde verfijning en minst van al bij de persoonlijke sfeer van zijn vroeger oeuvre.

Een zaak blijft echter onaanvechtbaar waar : Gustaaf van de Woestijne heeft een eigen stijl ontworpen, zo naar inhoud als naar vorm. In zijn verdienstelijkste doeken heerst een eenvoud die hij met opzet kinderlijk wil hebben, en een stilte die evenmin toevallig religieus aandoet.

Een zaak blijft echter onaanvechtbaar waar : Gustaaf van de Woestijne heeft een eigen stijl ontworpen, zo naar inhoud als naar vorm. In zijn verdienstelijkste doeken heerst een eenvoud die hij met opzet kinderlijk wil hebben, en een stilte die evenmin toevallig religieus aandoet. Hij is daar telkens een overtuigend mystieker en een boeiend symbolist. Het gedempte koloriet laat vrije teugels aan zijn alles overheersende voorliefde voor een voorbeeldige calligrafie, die, tegelijk, natuur-getrouw en toch transcenderend is, d.w.z. zo veralgemeend en zo onstoffelijk wil zijn dat veeleer de voorstelling van het begrip wordt beoogd dan de voorstelling van een bepaald voorwerp. Het aanleunen bij de kunst der Vlaamse Primiteven is zo typerend voor de schilder, dat men, bij het aanschouwen van zijn 'Boerinnetje' te Gent, hem de lof kan toezwaaien die zijn broer, de dichter Karel van de Woestijne tot Jan van Eyck richtte in de volgende passus uit zijn overwegingen omtrent 'De Vlaamse Primitieven', hoe ze waren te Brugge (in 1902) :

'Jan van Eyck bezat, overigens in ongeevenaarde maat, het gevoel der tekening. Is dit : ten uiterste-gedreven realisme ? Neen, het is het vermogen, onder de uiterlijke vormen der dingen, diegene te kiezen die kenmerkend zijn in hun omlijning, en met de meeste juistheid die dingen omschrijven. Komt de kunstenaar ertoe, die lijnen tevens stipt en eenvoudig te kiezen, dan wordt zijn tekening allicht criterium van grootsheid, en vaak, van genie.'

Literatuurlijst

  • André de Ridder, Sint-Martens-Latem, kunstenaarsdorp, Brussel, 1946
  • F. Van Hecke, Gustaal van de Woestijne, Antwerpen, 1949
  • Emiel Langui, Gustaal van de Woestijne, Antwerpen, 1949
  • Walter Vanbeselaere, De Vlaamse schilderkunst van 1850 tot 1950, van Leys tot Permeke, Brussel, 1961

Download hier de pdf

Gustaaf van de Woestijne - Het Boerinnetje