Inspelend op één of andere brand, ofwel planmatig, werd gepoogd het stadscentrum beter te voorzien van ruimere markten en pleinen met verbindende hoofdgebouwen. Grote bouwwerven lagen aldus gedurende vele jaren open middenin de stad: te Leuven werd tijdens de opbouw van de gotische collegiale kerk besloten een aantal panden aan de overzijde aan te kopen en ze tot op kelderhoogte af te breken om plaats te ruimen voor het nieuwe stadhuis (1438-1468), dat moest kunnen wedijveren met dat van Brussel.
Voor de St.-Pieterskerk, die nu derwijze ook uitkwam op de nieuwe 'Grote Markt', werd in 1497 een ruim en rijk versierd zuidportaal bedacht, dat echter nooit volledig werd uitgevoerd. Op de korte zijde van het plein zou, 1480-1487, het z.g. 'Tafelrond' worden opgericht, een ruim ontspanningslokaal, opgevat als afscherming en sobere tegenspeler van het Stadhuis. Van eenzelfde zin voor 'organische' urbanistische aanleg (op lange termijn) getuigt de Grote Markt te Brussel met zijn Stadhuis (1401-1445), dat eveneens oude 'stenen' verving en aansloot bij de erachter gelegen nieuwe lakenhal uit de 14e eeuw, terwijl de ertegenover gelegen Broodhal (16e eeuw) dicht bij de oude en eveneens vernieuwde Vleeshal kwam te liggen; de omringende gildehuizen, meestal met houten gevel, volgden aanvankelijk geen strakke rooilijn, en het is pas bij de wederopbouw na het bombardement van 1695 dat de Markt zijn strakkere, nagenoeg rechthoekige vorm verkreeg.
Met de vaak niet al te schitterende algemene toestand voor ogen, krijgt men de indruk dat overheid en bevolking zich a.h.w. hebben willen vastklampen aan de grootsheid van hun publieke gebouwen, de rijkdom van hun afwerking, de verhalende trant van hun fijn gebeeldhouwde consoles, hierbij een enigszins misleidend maar flaterend decor optrekkend voor tijdgenoten en latere toeschouwers.
Monumentale openbare gebouwen contrasteerden wat schaal, materiaal en afwerking betreft, enorm met de normale huizenbouw, die veelal beperkt bleef tot diephuizen in vakwerk of houtbouw - soms met bakstenen brandmuren - onder enorme, overstekende strooien en rieten daken. Bouwen in bak- en natuursteen bleef een uitzondering en beperkt tot de rijkste woningen of ook gildehuizen enz. en dit tot de langzame verstening in de 16e-17e eeuw, aangezet en opgelegd door talrijke stadsverordeningen ter voorkoming van stadsbranden.
Zeldzame voorbeelden uit deze periode namen veelal in een eerste fase vormen over van de houtbouw, zoals in het Hansahuis, z.g. 'de Cluyze' (tweede helft van de 15e eeuw), te Antwerpen; later worden ook ordonnanties van de openbare gebouwen overgenomen met kenmerkende structurele registerindeling, versierde arcaturen en gebeeldhouwde hoogvelden, zoals in de huizen met natuurstenen parement, Grote Markt 26, te Mechelen, en de gildehuizen van de Graslei te Gent, nr. 14, behorend tot de Gilde der Vrije Schippers, 1531 gedateerd met gevel naar ontwerp van Christoffel van den Berghe en nr. 8, voormalig Metselaarshuis, 1527, door dezelfde architect overgebracht en alhier gereconstrueerd in 1912.
De Mechelse Haverwerf bewaart nog twee interessante aanpalende woningen uit het eerste en tweede kwart van de 16e eeuw: het z.g. 'Duivelshuis' met laat-gotische houten gevel naast het z.g. 'Paradijs', waarin laat-gotische bogenrijen met kruisbloemen en hogels samenkomen met de renaissance-getinte reliëfs van de boogvelden.