Op 8 maart, Internationale Vrouwendag, verschijnt bij Uitgeverij Lannoo het boek Moeten vrouwen naakt zijn om in het museum te hangen? Drie jaar lang werkte kunsthistorica Christiane Struyven aan dit boek. Voldoende reden om met haar in (virtuele) dialoog te treden hierover.

Moeten vrouwen naakt zijn om in het museum te hangen? Is een indrukwekkend boek geworden dat in 270 bladzijden bijna twee eeuwen kunstgeschiedenis condenseert tot een boeiende mix van woord en beeld. Waarom heb je dit onderwerp gekozen?

Als kunsthistorica concentreerde ik me jarenlang op mannelijke kunstenaars. In rondleidingen, artikelen en voordrachten zong ik de lof van Picasso, Matisse, Magritte, Pollock, Warhol, Gerhard Richter, Ai Wei Wei, enz. Het viel me op dat er weinig vrouwen aanwezig waren. In 2017 besloot ik om me te verdiepen in de wereld van de vrouwelijke kunstenaars. Het werd een boeiende ontdekkingstocht die me twee jaar later deed beslissen om er een boek over te schrijven. Het schrijfproces duurde drie jaar en leidde me langs talrijke bekende en minder bekende kunstenaars.

Vrouwen in musea

Het lijkt me een immense opdracht om met de hoeveelheid materiaal aan de slag te gaan. Hoe begin je aan dergelijk titanenwerk?

Ik ben chronologisch, geografisch en stilistisch te werk gegaan: ik ben begonnen in 1850 (het prille begin van het moderne Parijs) en ben geëindigd in 2020 (de geglobaliseerde hedendaagse kunst). Uit een honderdtal artiestes heb ik er vijftig geselecteerd. Voor mij waren ze buitengewoon getalenteerd en representatief in de dominante kunststijlen, die bloeiden in Parijs of New York. De helft van mijn tijd besteedde ik aan het begrijpen van de historische context waarin ze leefden. Ik moet toegeven dat die context tot 1970 seksistisch was. Eerst was er het patriarchaat dat in 1804 ontstond en ruim 160 jaar – tot de jaren 1970 – duurde. Vanaf 1945 was er de macho naoorlogse American Way of life in de VS, het feminisme in de jaren 1970 en de globalisering in de jaren 1990. Het was inderdaad een grote opdracht om zowel de kunstenaars als de historische context waarin ze leefden en werkten te schetsen. Tegelijk wilde ik het boek laagdrempelig houden. Het is immers in de eerste plaats bedoeld voor de kunstamateur, die meer wil vernemen over vrouwelijke kunstenaars. 

Maar op een zeker moment is er een kentering in dit patriarchaat. We bevinden ons op dat moment in de V.S. bij het begin van de jaren 1970.

De titel van het boek is ontleend aan een slogan van de feministische coöperatieve Guerilla Girls: ‘Moeten vrouwen naakt zijn om in het Metropolitan museum te hangen. Minder dan vijf procent van de kunstwerken op de afdeling moderne kunst zijn van vrouwen, terwijl 85 procent van de naakten vrouwen zijn’. In 1989 duiken over heel New York knalgele posters op met deze slogan.  Het is een toenmalige cijfermatige vaststelling dat vrouwelijke artiesten amper werken in musea hadden, maar dat ze wél zeer veelvuldig als naakten in schilderijen en sculpturen afgebeeld waren. 

Het protest was meer dan terecht. Het was voor vrouwen al eeuwen zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, om kunstenaar te worden: tot 1897 mochten ze niet naar de kunstacademie, ze mochten zelfs niet buiten komen zonder chaperon. Voor een vrouw was kunst beoefenen amoreel, onfatsoenlijk, zelfs schandalig en kon haar aanzetten tot ‘ontucht en lust’. Burgervrouwen moesten snel trouwen want een vrouw alleen telde al helemaal niet mee. Dit patriarchaat werd pas afgeschaft in de jaren 1970 maar twintig jaar later was er in de musea nauwelijks iets veranderd: er werden nog steeds geen werken van vrouwelijke kunstenaars getoond. 

Het was niet alleen een mentaliteitsverandering die zich opdrong, maar er was ook nog een ander probleem. 

Dat klopt. Er was immers ook nog de kwestie dat de kunstwereld tot diep in de jaren 80 uitsluitend bestond uit mannen: museumdirecteurs, kunstcritici, verzamelaars en galeriehouders. Deze mannen promootten tot dan en nog veel later alleen mannelijke kunstenaars en beschouwden vrouwelijke artiestes, indien ze al bestonden, als zwak en amateuristisch. Zij meenden dat alleen mannen ‘het mannelijke artistieke genie’ hadden. De gevolgen lieten zich dan ook raden. Decennialang werden werken van vrouwen niet gekocht, niet getoond en miskend.  

Je schrijft in je boek dat het patriarchaal regime misogyn is. Een harde uitspraak, maar terecht als ik het zo hoor. Of is er toch enige ruimte voor nuance?

Stellen dat mannen in het verleden een “slechte rol spelen” is een foute aanpak. We moeten het verleden proberen te begrijpen, en hierbij vooral niet denken in clichés, veralgemeningen of simplismen. Het verleden is wat het is. We moeten het niet beoordelen of veroordelen maar trachten te nuanceren. Zeer lange tijd was het patriarchaat de norm. Ook vrouwen conformeerden zich met hun enige rol, die van het moederschap. Vele vrouwen haakten al van in het begin artistiek af, nog vóór een kunstopleiding of – carrière te volgen want deze was verboden en onmogelijk. 

Kunstenaressen vulden de artistieke roeping op hun eigen manier in? 

Een aantal kunstenaressen wijdde zich aan de carrière van hun echtgenoot-kunstenaar ten koste van hun eigen kunst. Ik denk hierbij aan Gabriele Münter, Sonia Delaunay of Lee Krasner. Dan waren er weer kunstenaressen die resoluut hun eigen artistieke carrière wilde volgen. Ze weigerden te trouwen en bleven bewust alleen zoals Rosa Bonheur, Mary Cassatt, Cecilia Beaux en Agnes Martin. Enkele artiestes hadden geluk met hun echtgenoten, die hun carrière wél ondersteunden zoals Berthe Morisot, Georgia O’Keeffe, Anni Albers en Niki de Sainte Phalle. 

Vrouwen in musea

Maar niet alles liep van een leien dakje?

In mijn boek verwijs ik ook naar mannelijke kunstenaars die de artistieke ambities van hun vrouwen kraakten.  Rodin boycotte Camille Claudel na tien jaar artistieke toewijding aan hem en Picasso stopte de carrière van Dora Maar als schitterende fotografe. Marcel Duchamp leed decennialang aan geheugenverlies wanneer hij de urinoir uit 1917 in de jaren 1960 en 1960 als de zijn opeiste, terwijl deze bedacht werd door een Duitse artieste, Elsa von Freytag-Loringhoven. 

In je boek toon je wel dat er gelukkig een grote kentering is gekomen in het patriarchale denken. Je schetst zelfs het beeld van een sterke inhaalbeweging

In de seventies bracht het feminisme langzaam maar zeker verandering in de situatie. Jonge vrouwelijke kunsthistorici studeerden af en gingen levens en werken opzoeken van vergeten vrouwelijke kunstenaars. Zo kwamen miskende artiestes langzaam tot leven: Frida Kahlo, Berthe Morisot, Camille Claudel, Gabriele Münter, Ljubov Popova....de lijst is lang.

Pas vanaf de jaren negentig zijn er evenveel vrouwelijke hedendaagse kunstenaars als mannelijke. Velen kunnen exposeren op de honderden nieuwe kunst events en - beurzen, die er wereldwijd vanaf 1990 bijkomen. De Biënnale van Venetië blijft de belangrijkste met haar juryprijzen. Tussen 2005 en 2010 organiseren alweer een aantal vrouwelijke curatoren in New York, Los Angeles, Londen en Parijs een tiental succesvolle expo’s en events om vrouwelijke kunstenaars van vroeger en nu te promoten. Hun opzet lukt: mannelijke kunsthistorici ontdekken hun kunst en erkennen hun talent. Vanaf 2015 worden de grote musea voor de helft  bestuurd door vrouwen en kunstbeurzen en top-instellingen van hedendaagse kunst tonen gemiddeld tussen veertig à vijftig procent vrouwelijke kunstenaars. Maar de kunstmarkt volgt slechts schoorvoetend. Deze wordt nog altijd beheerd door mannen en hun grotere vermogens en kooprachtpositie.

En natuurlijk was ik benieuwd naar de Belgische vrouwelijke kunstenaars in je boek. Je koos voor Berlinde De Bruyckere en Ann Veronica Janssens. Waarom de keuze voor deze twee kunstenaars?

De Bruyckere toont universeel lijden, terwijl we dagelijks murm geslagen worden door beelden van geluk, euforie en consumentisme.  Ann Veronica Janssens streeft naar immateriële beelden met efemere materialen zoals licht, rook, water en glas: een grote esthetische zuiverheid, die ons opmontert.