
Het Museum Dr. Guislain te Gent
Inhoud
- Inleiding
- Het ontstaan van de psychiatrie
- Het oude Guislaingesticht
- Het Museum Dr. Guislain: een drieluik
Inleiding

In Gent ligt ten noorden van de wijk Brugse poort het Museum Dr. Guislain. Het museum is gehuisvest in voormalige gebouwen van het psychiatrisch centrum. Het gebouw ademt de sfeer van de negentiende eeuw en van een medische praktijk die dan haar ontstaan en eerste ontwikkeling kent: de psychiatrie. In zijn imposante zwaarte is het voor de bezoekers een ware confrontatie: wat was psychiatrie toen? Wie was die 'eerste Belgische psychiater' dokter Joseph Guislain? Wat dreef die man? Hoe was hij als medicus, als wetenschapper, als bouwer, als organisator? Hoe was zijn samenwerking met de congregatie 'Broeders van Liefde'? .....
In 1986 werd door de toenmalige directeur en huidige conservator Br. Stockman het initiatief genomen om te starten met een museum over de geschiedenis van de psychiatrie. Het Museum Dr. Guislain wil een breed publiek informeren en gevoelig maken voor thema's als normaal/abnormaal, gezond/ziek en uitsluiting uit de samenleving. Het museum wil een aansporing zijn om het debat over 'normaliteit' levendig te houden.
De geschiedenis van de geestelijke gezondheidszorg is er een met veel radeloosheid, foute praktijken en soms ongewettigde euforie. De psychisch zieke stelt ons vragen die niet van de minste zijn. Hoe gaan wij om met de andere/het andere? Of, beter misschien, hoe gaan we om met onszelf, met het andere in ons? De zoektocht doorheen de geschiedenis van de psychiatrie is meteen een zoeken naar hoe mens, wetenschap, organisatietalent en menselijkheid elkaar vinden in deze niet geringe opdracht: omgaan met de waanzin. Duidelijkheid, openheid en zin voor nuance en kritiek zijn daarbij sleutelbegrippen.

Museum Dr. Guislain, tentoonstelling Stephan Vanfleteren en Erwin Mortier
Het ontstaan van de psychiatrie

Crypte Geraard de Duivelsteen.
De eigenlijke psychiatrie is pas in het begin van de negentiende eeuw ontstaan. Daarvoor sprak men niet over geesteszieken maar over dollen of bezetenen. Gedurende het Ancien Régime zaten de sterk gestoorde geesteszieken opgesloten in kerkers en gevangenissen en liepen zij die niet te storend waren vrij rond.
Na de Franse Revolutie komt er over heel Europa reactie tegen deze wantoestanden. Verschillende geneesheren gaan zich interesseren aan de geestesziekte. In Engeland richt Tuke het York Retreat op, in Frankrijk schrijft Pinel geschiedenis door de geesteszieken van hun boeien te bevrijden en in Duitsland bedenkt Reil de term psychiatrie. Allen zijn ze het erover eens dat waanzin een te genezen ziekte is en dat de bedoeling van een opname in een gesticht moet zijn de patiënt te genezen in plaats van op te bergen.
In België spelen twee figuren een grote rol in de ontwikkeling van de zorg voor de geesteszieken. Petrus Josef Triest (1760-1836) die vanuit religieuze motieven de zorg voor de geesteszieken op zich neemt en de arts Joseph Guislain (1797-1860) die deze verrijkt met zijn wetenschappelijk-therapeutische benadering.

Het Geraard de Duivelsteen. Joseph Van Hoerde, olieverf op paneel, eerste helft 19de eeuw (Archief Broeders van Liefde)

Kanunnik Petrus Jozef, Triest, Gravure (Collectie Museum Dr. Guislain)
Dorpspastoor Triest is zeer sterk begaan met het lot van iedereen die aan de rand van de maatschappij leeft: weeskinderen, arme bejaarden, geesteszieken en fysiek en mentaal gehandicapten. Hij richt maar liefst vier religieuze ordes op die van groot belang zullen zijn voor de ontwikkeling van de zorg voor deze mensen. De Zusters van Liefde (1803) en de Broeders van Liefde (1807) zijn hiervan de bekendste.
Het engagement van Triest blijft niet onopgemerkt. In 1807 wordt hij in Gent directeur van zowel het burgerlijk hospitaal de Bijloke, de kleine Godshuizen als het Bureau voor vondelingen en verlaten kinderen. Hierdoor vallen het Vrouwenweeshuys of Hospice n° 8 en het Manweeshuys in het Geraard de Duivelsteen onder zijn bevoegdheid. Dit zijn de enige krankzinnigengestichten in Gent op dat ogenblik. De situatie is er mensonterend: de zieken liggen er vastgeketend op stro, vaak in hun eigen vuil en van therapie, of zelfs maar activiteiten is er geen sprake. Triest brengt met zijn Broeders en Zusters van Liefde verbetering in deze situatie.

Dokter Joseph Guislain. Foto ca. 1855 (Stadsarchief Gert)
Rond 1826 ontmoet Triest de jonge dokter Joseph Guislain. Het is mede door Guislains studie Traité sur l'Aliénation mentale et les Hospices des aliénés dat Triest kan verkrijgen dat de geesteszieken in 1828 uit het onhygiënische Geraard de Duivelsteen naar het meer aangepaste Alexianenklooster mogen verhuizen. In datzelfde jaar wordt Guislain door toedoen van Triest benoemd tot hoofdgeneesheer van de krankzinnigengestichten. Gent is hiermee de eerste stad in de Zuidelijke Nederlanden met een eigen psychiater voor geesteszieke patiënten.

Elektroshocktherapie
Een eerste resultaat van de samenwerking tussen Triest en Guislain is een intern reglement voor beide gestichten. Orde, regelmaat en rust zijn hierbij heel belangrijk. Triest en Guislain dringen aan op gezonde en gevarieerde voeding, zindelijkheid aan tafel en het weren van ongewenste bezoekers. De afdelingsverantwoordelijken moeten contact houden met de zieken om hun gedrag beter te begrijpen maar moeten wel voorzichtig zijn in hun spreken. Ze mogen niet lachen met de eigenaardigheden van de zieken en niet met buitenstaanders over de zieken praten. Het belangrijkste is echter dat het reglement de krankzinnigen als zieken beschouwt, pleit voor zo weinig mogelijk geweld en arbeidstherapie voorschrijft.
Guislain, die afkomstig is uit een architectenfamilie, maakt tijdens diverse reizen studies over de mogelijke bouw van een instelling voor geesteszieken. Gedreven als hij is, gaat hij in de politiek met de bedoeling zijn plan voor de bouw van een Gentse instelling door te drukken. In 1852 aanvaardt de gemeenteraad zijn plannen: Guislain ontwerpt de instelling en stadsarchitect Pauli tekent de plannen. De instelling wordt in 1857 in gebruik genomen, met Guislain als hoofdgeneesheer. Het hospitaal is het eerste echte krankzinnigengesticht in België en geldt als een modelinrichting.
Voor zijn therapie stapt Guislain in het voetspoor van zijn Franse voorgangers en bouwt de 'traitement moral' of morele therapie verder uit. Uitgangspunt van deze therapie is dat men de opname in een instelling als therapeutisch ziet, daar men de patiënt op die manier isoleert van de ziekmakende invloeden van zijn omgeving. Een tweede belangrijke factor in de morele therapie is het moreel gezag van de arts, waarbij deze een voorbeeldfunctie moet vervullen voor de patiënten. Ten derde pleit Guislain ervoor de patiënten zoveel mogelijk aan het werk te zetten omdat volgens hem verveling één van de oorzaken van geestesziekte kan zijn. Guislain probeert de geestelijke vermogens te stimuleren door muziek te beluisteren en kaart te spelen.
Wanneer bij een patiënt een bepaald idee of gevoel moet verdwijnen, gebruikt hij schriktherapieën, zoals een onverwachte koude douche. Doel is het opwekken van hevige angst- en schrikreacties. Intens doorleefde gevoelens hebben volgens Guislain een versterkende werking op het psychisme. In de periode vóór 1900 past men binnen het instituut de behandelingswijzen van Dr. Guislain toe.
De eerste helft van de twintigste eeuw is de periode van de bed- en badverpleging, gebaseerd op het idee dat geestesziekten te herleiden zijn tot aandoeningen van de hersenen en dus op dezelfde manier behandeld kunnen worden als lichamelijke ziekten.
Ondertussen legt Freud met zijn psychoanalyse de basis van de gesprekstherapie en vordert het onderzoek naar de werking en de beïnvloeding van de hersenen. De biologische psychiatrie, die geestesziekten vanuit de hersenen verklaart, zal de psychiatrie radicaal veranderen. In de jaren vijftig doen de psychofarmaca hun intrede. Maar men probeert eveneens op de hersenen in te werken door elektroshocktherapie en men gaat zelfs delen van de hersenen operatief verwijderen.
In de jaren zestig en zeventig komt er reactie op dit soort praktijken onder de vorm van de 'antipsychiatrie'. Deze stelt de geesteszieke als mens centraal en benadrukt het maatschappelijk bepaald zijn van psychiatrische aandoeningen. In de recente psychiatrie komen de medische en de psychologische benadering samen. Men heeft nu meer inzicht in de complexe werking van de hersenen en de negatieve bijwerkingen van de medicatie kunnen beter worden opgevangen. Maar men hecht ook veel belang aan de psychische en sociale oorzaken van psychiatrische stoornissen.
Vandaag is een psychiatrische instelling niet meer 'het gesticht' aan de rand van de stad uit de tijd van Guislain of de geheimzinnige, gesloten instelling uit het begin van de twintigste eeuw. Hoewel men er nu meer dan ooit naar streeft de psychiatrische patiënt volwaardig deel te laten uitmaken van de maatschappij, bestaan er nog veel taboes over psychisch ziek zijn. Het Museum Dr. Guislain wil die vooroordelen in vraag stellen door deze bewogen geschiedenis te onderzoeken én naar buiten te brengen.

Plan psychiatrisch centrum Dr. Guislain. F. Giele, gravure uit: De Broeders van Liefde 1807-1876, 1957 (Collectie Museum Dr. Guislain)
Het oude Guislaingesticht: het belangrijkste museumstuk

Cour d'entrée. Foto 1887 (Collectie Museum Dr. Guislain)
De eerste psychiater en het eerste gesticht
Het imposante complex met het huidige Museum Dr. Guislain, Psychiatrisch Centrum Dr. Guislain en het Vormingscentrum Guislain, wordt in 1857 voltooid als het Hospice pour hommes aliénés, een realisatie waarmee Gent internationaal in de kijker loopt. Wat dan geroemd wordt als een grote stap in de humanitaire behandeling van psychisch zieken, zal in de volksmond 'het Guislaingesticht' worden - een woord met een vreemde bijklank. De geschiedenis van deze plek is dan ook nauw verbonden met het wel en wee van psychiatrie als medisch maar ook als maatschappelijk fenomeen.
De oprichter van het 'Krankzinnigengesticht', professor Joseph Guislain (1797-1860) is één van de voorlopers van de moderne psychiatrie. Hij is één van de eersten in ons land die de krankzinnigheid benadert als een ziekte die behandeld kan worden. In 1824 tekent hij een plan voor een krankzinnigenhospitaal waarmee hij een prijs behaalt in de Société des Beaux Arts te Brussel. In 1828 benoemt de stad Gent hem tot hoofdgeneesheer voor de krankzinnigen. Hij werkt eveneens mee aan het opstellen van de 'Wet op de behandeling van de krankzinnigen' van 1850. De behandeling van geesteszieken werd aan nieuwe, meer wetenschappelijke en meer humane voorschriften onderworpen.
De huisvesting en verzorging van geesteszieken kent een bewogen geschiedenis. Voor de tijd van Guislain werden de geesteszieken opgesloten in de stadspoorten of in het Godshuis van Sint-Jan-ten-dullen. In 1773 worden de mannelijke geesteszieken overgebracht naar het Geraard de Duivelsteen en in 1828 verhuizen ze onder impuls van Guislain naar het Alexianenklooster. In 1851 beslist de Gentse gemeenteraad en de Commissie van Burgerlijke Godshuizen een nieuw en wetenschappelijk verantwoord krankzinnigengesticht te bouwen. Guislain kan zijn visie op psychiatrie in de praktijk brengen!

Préau des enfants. Foto 1887 (Collectie Museum Dr. Guislain)
Voor de oprichting van een nieuw gesticht stelt Guislain verschillende voorwaarden. Het nieuwe gebouw komt buiten de stad, in een rustige omgeving. Men kiest de wijk ten noorden van de Brugse poortwijk De plek is eigendom van de Commissie van de Godshuizen. Het terrein bedraagt ongeveer 9 ha. Het gebouw moet eveneens een indruk van rust, vrijheid en veiligheid oproepen. Daarom mag het slechts twee bouwlagen hoog zijn. Een groot deel van het terrein zal worden ingenomen door tuinen, velden en binnenplaatsen.
Na verscheidene voorontwerpen wordt het uiteindelijke ontwerp van 1852 van de stadsarchitect Adolphe Pauli, in samenwerking met en volgens de richtlijnen van Guislain zelf, uitgevoerd. De werken, aangevat in 1853, duren meer dan twintig jaar, tot 1876. Het hospitaal is het eerste echte krankzinnigengesticht in ons land en geldt als een modelinrichting. Guislain wordt de eerste bestuurder van het gesticht dat in 1857 in gebruik wordt genomen. De ateliers, waaronder een schrijnwerkerij, een smidse, een kleermakersatelier en weverij, een schoenmakerij, een kledingmagazijn, een matrassenmakerij en een magazijn worden in 1866 bijgebouwd rondom de verschillende afdelingen.

Boerderij, Foto 1930 (Collectie Museum Dr. Guislain)
Een afdeling voor onzindelijken (de termen die Guislain gebruikt voor het aanduiden van geesteszieken zijn totaal verschillend van het actuele medische jargon) en een hoeve worden respectievelijk links en rechts van de gesloten afdeling der heftigen bijgebouwd in 1875.
Nadat in 1928 twee branden ernstige schade veroorzaken, restaureert men de hoofdvleugels en hier en daar voorziet men deze van kleine aanbouwsels, onder meer voor trap, wc en dergelijke. Tevens bouwt men voor de hoofdingang een huis voor de geneesheer en een huis voor de aalmoezenier, richt men op de eerste binnenplaats een nieuwe kapel op en bouwt men ten oosten van het complex een watertoren. In de laatste decennia wordt de inrichting nog voorzien van diverse nieuwe paviljoenen. Ten noorden van het oude hospitaal ten slotte wordt in 1997 een volledig nieuw ziekenhuis gebouwd, dat momenteel nog steeds in uitbreiding is.
De patiënten worden van bij het begin verpleegd onder leiding van de Broeders van Liefde. De congregatie, gesticht door kanunnik Triest in 1807, verzorgt reeds de mannelijke krankzinnigen in het Gentse Geraard de Duivelsteen, waar Dr. J. Guislain in 1828 door kanunnik Triest benoemd wordt tot hoofdgeneesheer. Bij de ingebruikname van het nieuwe gesticht staat Guislain er op de verpleging toe te vertrouwen aan deze congregatie. In 1985 wordt de congregatie eigenaar van het gebouwencomplex.
Architectuur en psychotherapie
Het oorspronkelijke grondplan getuigt van de harmonieuze wisselwerking tussen architect en arts. De ruimtelijke indeling van de symmetrische plattegrond is volgens de wetenschappelijke inzichten van Guislain terug te brengen tot een kruisvorm. Twee langwerpige vleugels omsluiten een ruime binnenplaats en worden ten zuidwesten afgesloten door een galerij met portiek en ten noordoosten door een halfcirkelvormige vleugel. Aan de buitenzijden bevinden zich verschillende haakse aanbouwsels, zogenaamde paviljoenen, volgens een symmetrisch grondplan. De werkplaatsen komen ernaast en in de jaren 1960 en 1970 wordt de inrichting nog verder aangevuld met enkele nieuwe gebouwen. Het terrein was vroeger volledig ommuurd, een tweede afsluiting, dichter bij de gebouwen, omsloot de moestuinen.
Het gebouwencomplex is opgetrokken in een eclectische stijl met vermenging van neoromaanse elementen (rondboogvensters en baksteenfriezen), neogotische stijl (pinakels) en neorenaissance (rondbooggalerij rondom binnenplaatsen). Het zeer verzorgde metselwerk, met gele bakstenen van Veurne en rode Boomse steen, is afgewerkt met knipvoegen. In de vensters werd gebruik gemaakt van ijzeren ramen en borstweringen, die zowel een decoratief als functioneel effect beoogden. De Commissie eiste tralies, Guislain van zijn kant vond tralies therapeutisch ongeschikt en zo zijn de ijzeren ramen die er gewoon uitzien eigenlijk tralies.
Voor Guislain moet de architectuur een veruitwendiging zijn van de visie op de behandelingswijze van de geesteszieken. Hij voorziet een strikte indeling met één afdeling per ziekte en geneesbaarheid, op zijn beurt ingedeeld in betalende en niet betalende patiënten, laatstgenoemde ten laste van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen of armenzorg. Iedere afdeling bevat een hospitaal voor de behandeling, een tehuis voor ongeneeslijken, een huis voor morele en fysieke opvoeding, lagere school, ateliers voor handenarbeid en een isolatieplaats voor zieken. De vergaderplaatsen, de werkplaatsen en de klassen zijn ondergebracht op het gelijkvloers. De slaapzalen zijn ondergebracht op de bovenverdiepingen.
Het belang dat Guislain hecht aan de ruimten waarin de patiënten wonen, sluit aan bij zijn morele therapie waarin de opname in een instelling als een belangrijke therapeutische factor beschouwd wordt. Het oude psychiatrisch centrum is niet enkel architecturaal waardevol maar is ook een unieke getuige van een hoofdstuk in de geschiedenis van de waanzin. Het gehele complex wordt dan ook in 1999 door de Vlaamse Gemeenschap erkend als monument.

Educatieve prent. Foto Ebergist De Deyne, begin 20ste eeuw (collectie Museum Dr. Guislain)
Het museum Dr. Guislain: een drieluik

Links: Affiche Ontbrekende beelden, Foto Anton Corbijn, 2001
Rechts: Affiche Stephan Vanfleteren en Erwin Mortier. Foto Stephan Vanfleteren, 2001
Affiche Museum Dr. Guislain
De permanente collectie van het Museum Dr. Guislain bevat drie luiken.
Een eerste luik behandelt de geschiedenis van de psychiatrie. Hoe men in primitieve culturen waanzin aan de invloed van een boze geest toeschreef en in de Middeleeuwen de duivel uitdreef en heksen verbrandde en hoe de psychiatrie zich in de negentiende en de twintigste eeuw als wetenschap ontwikkelde, wordt in de permanente collectie rijkelijk geïllustreerd én beschreven.
Het tweede luik is de fotocollectie. Foto's vanaf 1860 tot nu over het leven in de psychiatrie illustreren de historiek van de psychiatrie en de veranderingen die ze onderging. Maar ook en vooral: foto's om de beeldvorming over geesteszieken en mensen met een handicap te illustreren en stereotiepen te doorprikken.
Ten derde is er de collectie outsiderkunst Deze evolueerde van een bescheiden verzameling met werk van mensen met een psychische problematiek naar een zeer uitgebreide collectie outsiderkunst. Dit ruimere begrip omvat het werk van kunstenaars die elk op een 'andere' manier met kunst bezig zijn.
Tijdelijke tentoonstellingen worden steeds vanuit deze drie invalshoeken opgebouwd. In de tentoonstellingen 'Brie a brac' (2001), 'Willem Van Genk, Maarschalk van de onoverwinnelijke legers' (2001) en 'Welkom de Stadshof' (zomer 2002) staat de outsiderkunst centraaL Tentoonstellingen als 'Ontbrekende Beelden' (2001) of 'Vanfleteren/Mortier' (2001) zoomen dan weer in op de fotografie terwijl 'Met Recht en Rede' (1997-1998) en 'Vastenheiligen, Wondermeisjes en Hongerkunstenaars' (1991- 1992) een aspect van de geschiedenis van de psychiatrie belichten.
Sedert 1999 brengt het Museum Dr. Guislain tweejaarlijks een grote tentoonstelling waarin een bepaald thema vanuit deze drie invalshoeken benaderd wordt. In 2000 was dit 'Gestoorde Vorsten' en tot juni 2002 liep de tentoonstelling 'Het hoofd ten voeten uit'.

Arc de cercle, Uit: Henry Deville, Médecine pratique et populaire, Parijs (Collectie Museum Dr. Guislain)
De geschiedenis van de psychiatrie
Met gekken, onnozelen, misvormden .. wist men in de Middeleeuwen weinig raad. Soms werden ze te kijk gezet op kermissen, vaak werden ze naar de rand van de samenleving verbannen. Waren het immers niet allemaal duivelskinderen?
Magie, kruiden, keisnijdingen, aderlatingen, het plaatsen van bloedzuigers ... Daarmee probeerde de volksgeneeskunde depressies, epilepsieaanvallen en andere psychische kwalen te lijf te gaan. Wanneer geen van deze middeltjes soelaas bood, waren er nog altijd de heiligen Cornelis, Dymphna en Hermes die misschien redding konden bieden. In de dolhuizen werden de gevaarlijke krankzinnigen ondergebracht, geboeid aan handen en voeten. De levensomstandigheden waren ronduit mensonterend.
Laat in de achttiende eeuw begon men geestesgestoorden als geesteszieken te beschouwen. De weg naar de moderne psychiatrie lag open. In een snel tempo zouden therapieën, theorieën en nieuwe inzichten over de werking van de hersenen elkaar opvolgen. Pas in de jaren vijftig van de twintigste eeuw luidden psychofarmaca een echte revolutie in.
Een boeiende maar tragische geschiedenis, die in het eerste luik van de permanente collectie van het Museum Dr. Guislain uitvoerig in woord en beeld gebracht wordt.

Links: Meisje met kluister, Foto genomen in Ivoorkust, 2001 (Collectie Museum Dr. Guislain)
Rechts: Beeld met kluister, Kanyok (Collectie Afrikamuseum Tervuren)

Links: Lederen dwangmoffen, 19de eeuw
Rechts boven: IJzeren masker. Gravure uit: Rapport de la Commission chargée par Mr. Le Ministre de la Justice de proposer un plan pour l'amélioration de la condition des aliénés en Belgique et la reforme des établissements qui leur sont consacrées, Brussel, 1841
Rechts onder: Dwangmiddel. Gravure uit: J. Guislain, Traité sur l'Aliénation mentale et sur les Hospices des Aliénés, Amsterdam, 1826
Collectie Museum Dr. Guislain
Boeien voor de waanzinnigen
Tot in het begin van de negentiende eeuw ketende men geesteszieken in Europa vast in dolhuyzen of wesehuyzen. De boeien waarmee men Gentse krankzinnigen in de kelders van het Geraard de Duivelsteen vasthield, werden bewaard op de zolder van het psychiatrische centrum Dr. Guislain.
Ze vormden in 1986 één van de concrete aanleidingen om een museum van de psychiatrie, ondertussen het Museum Dr. Guislain, op te richten. Deze boeien vormen getuigen van het verleden om het actuele debat over geestelijke gezondheidszorg -wat is normaal en abnormaal en hoe gaan we er mee om- te stofferen.
Ook in de latere geschiedenis van de psychiatrie vinden we dwangmiddelen om agressieve patiënten te 'fixeren'. In de tijd van Guislain worden dit lederen riemen en dwangmoffen en ook in de psychiatrie van de twintigste eeuw vinden we dwangbuizen en isoleercellen. De hedendaagse psychiatrie oogt minder repressief door de opkomst van de psychofarmaca, hoewel men kalmerende medicatie evengoed als een 'chemische dwangbuis' kan beschouwen.
In andere culturen kluistert men de geesteszieken nog steeds vast. Het beeld van de zittende man met een houten blok aan zijn been is afkomstig van de Kanyok uit de Democratische Republiek Kongo. 'Dorpsgekken', die graag aan het koninklijk hof vertoeven, worden op die manier onder toezicht geplaatst.

Boven: Antropometrische tafel, Eerste helft twintigste eeuw
Onder: Frenologische kop, Begin 19de eeuw
Collectie Museum Dr. Guislain
Antropometrische tafel
Deze tafel werd tot halverwege de twintigste eeuw gebruikt in de gevangenis van Leuven-Centraal om de afmetingen en de verhoudingen van het lichaam van de misdadiger vast te leggen. Men was er lange tijd vast van overtuigd dat criminaliteit, net zoals krankzinnigheid, een vorm van degeneratie was die men letterlijk op het lichaam zou kunnen aantreffen.
Het meten van lichamen heeft tot doel gemiddelden en verschillen in de lichaamsbouw van de bevolking in kaart te brengen. Er gaat echter bijzondere aandacht naar het meten van het hoofd en deze interesse heeft een lange voorgeschiedenis.
In de negentiende eeuw is men op zoek naar een objectieve basis voor een wetenschap over de mens. De negentiende-eeuwse antropometrie meet het lichaam en vooral de schedel en koppelt hieraan conclusies over psychische eigenschappen. Het uiterlijk wordt ontcijferd om meer aan de weet te komen over het innerlijk.
De Weense arts Franz Jozef Galliegt in het begin van de negentiende eeuw het verband tussen de uitstulpingen op de schedel en de persoonlijkheidskenmerken. Hierbij gaat hij ervan uit dat de bouw van hersenen - die verantwoordelijk zijn voor het gedrag en de karaktereigenschappen - weerspiegeld wordt in de bouw van de schedel. Sterk ontwikkelde vermogens kan men op die manier vaststellen door de schedel te betasten, op zoek naar bijvoorbeeld talen- of wiskundeknobbels. De schedelleer of frenologie heeft een invloed gehad op de prille psychiatrie.
De negentiende-eeuwse psychiatrische handboeken en tijdschriften zijn rijkelijk geïllustreerd met tekeningen en later foto's van patiënten. Men veronderstelt immers een verband tussen de uiterlijke verschijning van de patiënt en de psychische aandoening waaraan deze lijdt.
De Italiaanse psychiater Lombroso schrijft in 1871het boek 'L'Uomo delinquente' dat aanleiding is tot uitgebreide onderzoeken op het gebied van lichamelijke degeneratie en erfelijkheidskenmerken. Lombroso is op zoek naar uiterlijk waarneembare tekenen van misdadigheid.
Dit vreemde instrument, deze tafel, is een overblijfsel van de ijdele hoop om psychische eigenschappen en afwijkingen uit de bouw van het lichaam en het hoofd af te lezen.

Getrepaneerde schedel

Trepanatie. Gravure uit: Nouvelle Iconographie de la Salpétrière, Parijs (Collectie Museum Dr. Guislain)
Getrepaneerde schedel
Een schedel trepaneren is er een opening in maken met een boor. Deze ingreep raakt enkel het bot en niet de hersenen. Dit gebruik vinden we terug in zeer uiteenlopende culturen en tijdperken.
Reeds in het neolithisch tijdperk trepaneert de medicijnman. De bedoeling hiervan was magisch therapeutisch: door het hoofd te openen biedt men aan boze geesten een uitweg. Boze geesten in het hoofd kunnen immers de oorzaak zijn van hoofdpijn, epilepsie of waanzin.
Hippocrates, de grondlegger van de westerse geneeskunde schrijft trepanatie voor als therapie bij schedelbreuken of al dan niet ontstoken wonden op de schedelhuid. Deze therapeutische toepassing vinden we in Europa gedurende de Middeleeuwen tot in de zeventiende en achttiende eeuw. De afgebeelde schedel is uit die laatste periode afkomstig.
Ook nu past men de schedeltrepanatie nog toe, in Afrika maar ook in westerse landen waar men trepanatie ziet als een ultieme vorm van body piercing. Bovendien neemt men aan dat een opening in de schedel de bloedtoevoer naar de hersenen stimuleert, wat de levensenergie en het welbevinden zou verhogen.

De videovervormingsmethode, Methode ontwikkeld door Allebeck, Hallberg en Espmark, 1976 (Collectie Museum Dr. Guislain)
De videovervormingsmethode
De videovervormingsmethode wordt gebruikt in het onderzoek naar het lichaamsbeeld. De proefpersoon of patiënt kan zichzelf op een televisiescherm zien. Dit beeld kan vervormd worden zodat men zichzelf slanker of dikker ziet dan men in werkelijkheid is. Door aan een knop te draaien kan men dit beeld bijstellen. Deze techniek gebruikt men bijvoorbeeld bij patiënten met anorexia nervosa, die vaak een verkeerd beeld van hun eigen lichaam hebben. Men vraagt hen dan om op de monitor het vooraf vervormde beeld van zichzelf zodanig te corrigeren tot het overeenkomt met de werkelijke lichaamsafmetingen. In het Museum Dr. Guislain kan u deze methode zelf proberen.
Anorexia nervosa, soms ook met de term magerzucht aangeduid, komt in onze samenleving vrij frequent voor. Wellicht is het een teken van onze tijd, de impact van bepaalde ideaalbeelden uit mode en popcultuur. Maar hongeren, vasten of het weigeren van voedsel komt in de loop van de geschiedenis onder verschillende gedaantes voor. Tijdens de Middeleeuwen zijn er religieuze vrouwen die extreem vasten om zo hun geloof intens te beleven. Later zien we magerte en hongeren als spektakel opgevoerd. 'Levende geraamtes' stellen zichzelf tentoon op jaarmarkten en kermissen en proberen munt te slaan uit hun uitzonderlijke toestand. Vooral in de negentiende eeuw is deze vertoning van buitengewoon magere personen populair. Omstreeks de eeuwwisseling genieten de 'hongerkunstenaars' grote populariteit. Zij laten zich zonder voedsel wekenlang in een kooi opsluiten. Het sensatiebeluste publiek kan zich tegen betaling aan hen vergapen. Aan het eind van de negentiende eeuw zal anorexia nervosa als een ziektebeeld geïntroduceerd worden.
Van hongeren als geloofsbeleving tot magerte als ziekte, het is een van de geschiedenissen die in de permanente collectie van het Museum Dr. Guislain aan bod komt.

Claude Ambroise Seurat, geboren in 1798, levend skelet. Litho naar I. Burgade, in: Aesculape, 1826 (Collectie Museum Dr. Guislain)

Rotatiestoel. Gravure uit: J. Guislain, Traité sur l'Aliénation mentale et sur les Hospices des Aliénés, Amsterdam, 1826 (Collectie Museum Dr. Guislain)
Rotatietherapie
Deze afbeelding komt uit een van de boeken van Joseph Guislain. Het is een illustratie van een merkwaardige zoektocht die de pionier Guislain ondernam. Op een bepaald moment onderzoekt hij of snel ronddraaien een gunstige invloed uitoefent op het centrale zenuwstelsel. Hij maakt hiervoor gebruik van deze rotatiemachine.
In zijn boek Traité sur L'Aliénation mentale et sur les Hospices des aliénés uit 1826 beschrijft Guislain het effect van de rotatie als volgt: 'Wanneer een man in goede gezondheid wordt onderworpen aan de rotatiebeweging, is het eerste verschijnsel waarvan hij zich bewust wordt een onaangenaam gevoel in het voorhoofd en de maagstreek. De spraak is verward. Het ademen verloopt pijnlijk en een onbeschrijflijke gewaarwording laat zich in alle ledematen voelen. Al snel komt er misselijkheid op, gevolgd door braken.' Guislain zal deze rotatietherapie als praktijk vrij snel veroordelen: ze heeft niet het minste effect op het genezen van waanzin.
Hoewel dit soort 'therapieën' nu eerder afschuw en lachlust dan begrip wekken, is het idee dat eraan ten grondslag ligt verre van bespottelijk. Guislain probeerde immers op een weliswaar vreemde manier de hersenen te beïnvloeden, en via de hersenen het gedrag. Ook in de hedendaagse psychiatrie gaat men de werking van de hersenen en het centrale zenuwstelsel beïnvloeden door het toedienen van medicatie. Maar zoals u merkt: er is een hele weg afgelegd tussen het begin van de psychiatrie en nu.

Ingebeelde koningin. Foto uit: Dr. W Diamond, On the Application of Photography & Mental Phenomena of Insanity, 1856 (Collectie Museum Dr. Guislain)

Links: Patiënte met hysterisch spasme in het gezicht. Foto Haren Noman uit: Nouvelle Iconographie de la Salpétrière, deel 4, plaat 3. Parijs 1891 (Collectie Museum Dr. Guislain)
Rechts: Patiënt met starzucht veroorzaakt door melancholie. Foto A. Londe uit: Nouvelle Iconographie de la Salpétrière, deel 3, plaat 20, Parijs (Collectie Museum Dr. Guislain)
Psychiatrie en fotografie
Psychiatrie heeft iets met fotografie. Het is dan ook niet toevallig dat een tweede luik van de vaste collectie van het Museum Dr. Guislain gewijd is aan de fotografie. In 1996 haakte het museum in op een in de psychiatrie en zeker in de psychiatrische kliniek Dr. Guislain bestaande traditie om de fotografie een centrale plaats te geven.
De Gentse kliniek stond met die aandacht helemaal niet alleen. In 1850 al besliste de Schotse 'psychiater' Dr. Diamond zijn handboeken niet langer met gravures, maar wel met foto's te illustreren. Foto's hadden voor hem die meerwaarde dat ze op een 'objectievere manier ' deden kijken naar de psychisch zieke. De ambitie lag zelfs verder: foto's konden de jonge wetenschap op weg helpen naar het vinden van echte 'types' in de psychiatrische ziektebeelden.
De eerste reeksen over het Gentse 'Hospice Guislain' dateren van 1860. Een tweede reeks is van 1887: een modelinrichting maakt zich via foto's aan de buitenwereld bekend. In 1930 werd een nieuwe en belangwekkende reeks gemaakt die leven en werken in de psychiatrie toonde. Het museum stelde zich tot opdracht om deze traditie verder te zetten. Aan twee Belgische topfotografen, Lieve Blancquaert en Michiel Hendryckx werd gevraagd om het leven in de psychiatrie anno 1996 te fotograferen. Gezocht gezicht werd een opgemerkte tentoonstelling. Allereerst slaagden beide fotografen er in op een persoonlijke manier 'leven in de psychiatrie' in beeld te brengen.
Daarenboven vertelde hun manier van fotograferen iets over de 'nieuwe tijden' die in de 'oude psychiatrische gestichten' waren aangebroken. Gemengd, met inspraak van patiënten, meer gericht naar de samenleving... zijn sleutelbegrippen geworden. Daarenboven werkten de patiënten met hun eigen fotoatelier Meander mee aan de tentoonstelling. Een publicatie werd verzorgd. De beide fotoreeksen werden door het museum aangekocht en maken sindsdien deel uit van de fotocollectie. Het was meteen duidelijk dat de opdracht -aan een gerenommeerd fotograaf vragen om zijn visie op psychiatrie in beeld te brengen- herhaald zou worden. Traditie én actualiteit zijn hier als hand en handschoen.

Gezichtskarakteristieken. Foto Ebergist De Deyne, begin 20ste eeuw (Collectie Museum Dr. Guislain)

Portret. Foto Ebergist De Deyne, begin 20ste eeuw (Collectie Museum Dr. Guislain)

Portret, Foto Michiel Hendryckx n.a.v. de tentoonstelling Gezocht gezicht, 1996 (Collectie Museum Dr. Guislain)

'Street Arabs in Sleeping Quarters'. Foto Jacob Riis uit: How the other half lives, 1901 (Collectie Museum Dr. Guislain)

Kathy met de katten in haar bunker. Foto Teun Voeten uit: Tunnelmensen, 1996 (Collectie Museum Dr. Guislain)
Het museum hecht ook groot belang aan foto's in de marge van de psychiatrie. Wanneer bepaalde foto's getuigen van belangrijke bedreigingen op vlak van geestelijke gezondheid, zijn ze als document in de verzameling zeer gewaardeerd. Zo bezit het museum een collectie laat-negentiende-eeuwse foto's van de Deense New Yorker Jacob Riis die als geen ander de ziekmakende omstandigheden portretteerde waarin emigranten in de Lower East Side van Manhattan probeerden te leven. Honderd jaar later leverde de Nederlandse antropoloog en fotograaf Teun Voeten opnieuw een voor ons museum belangrijke bijdrage. Nadat in de jaren tachtig vrij abrupt een aantal grote psychiatrische instellingen werd gesloten in de staat New York werden nogal wat patiënten dakloos; velen zochten een onderkomen in niet gebruikte metro- of treintunnels. Teun Voeten leefde met hen mee. Zijn boek en fotoreeks Tunnelmensen zijn er het beklijvend resultaat van.
In 2001 vroeg het museum aan de fotograaf Stephan Vanfleteren om de geestelijke gezondheidszorg anno 2001 in beeld te brengen. Hij maakte foto's, Erwin Mortier, medewerker van het museum en gelauwerd auteur, schreef er tekst bij. Het was verrijkend voor het museum om in dit artistieke proces ondersteunend te kunnen optreden. Naast deze verzameling, vindt het museum het erg belangrijk om tweejaarlijks samen met het psychiatrisch centrum Dr. Guislain een fotowedstrijd over een thema in verband met geestelijke gezondheid te organiseren. De prestigieuze prijs (2.500 euro) onderstreept mee het belang dat het psychiatrisch centrum hecht aan hoe het anders-zijn in beeld gebracht wordt. De jonge kunstenares Elke Boon won de wedstrijd in 2001.
Het is stimulerend om dit initiatief samen te nemen met de medewerkers van het psychiatrisch centrum omdat zij volop geconfronteerd worden met mensen met groot psychisch leed en de maatschappelijke reactie daarop, met de gunstige en minder gunstige gevolgen van beeldvorming over psychisch ziek-zijn.



Zonder titels. Foto's Stephan Vanfleteren n.a.v. tentoonstelling Stephan Vanfleteren & Erwin Mortier, 2001 (Collectie Museum Dr. Guislain)

Portret. Foto Ebergist De Deyne, begin twintigste eeuw (Collectie Museum Dr. Guislain)
Broeder Ebergist, het meisje dat tegen haar hoofd tikt
"De fotograaf zal op de knieën gezeten hebben. Het kan niet anders. Zijn toestel staat niet hoger dan het zitvlak van de stoel. Het toestel staat op een statief, want het rechterbeen van het meisje is een veeg bewegingsonscherpte, dat wijst op een stabiel toestel en een bewegend meisje. Het meisje kijkt niet naar het toestel, maar ze kijkt ook niet ongelukkig, er is geen gespannen relatie, zij doet haar ding, de fotograaf maakt de foto.
De linkerschoen is dichtgemaakt met een uitgerafeld stukje touw, de stoel is mooi vakwerk, de achtergrond met de ton en de bloemen en de afsluiting tonen aan dat er daar handige kerels aan het werk zijn. De foto is niet echt scherp, maar we zien dat de elementen in de voor en achtergrond nog onscherper zijn. Uit de techniek van dit beeld kunnen we afleiden dat er aandacht besteed werd aan deze patiënt, al was het maar om haar te fotograferen.
De foto maakt deel uit van het archief van broeder Ebergist De Deyne. Hij fotografeerde de binnenkomende patiënten en het valt ons op dat hij het doet voor verschillende decors en in verschillende omstandigheden. Zijn fotografie was geen bandwerk."
Johan De Vos

Portret. Foto Lieve Blancquaert n.a. v. tentoonstelling Gezocht gezicht, 1996 (Collectie Museum Dr. Guislain)
Man op het lage stoeltje
" Hij zit niet echt vast. Ik heb zo de indruk dat hij wacht op de foto om weg te gaan. Met zijn hoge schoenen aan en het tasje op zijn buik lijkt hij klaar om naar buiten te gaan. Zijn mond is echt toe, gespannen, zijn haar hoog opgekamd, de oren een beetje uitstaand en laag, de ogen pierend. De mannen in de achtergrond zijn er ook, ze lijken veel ouder dan hem en zij, zij zitten wel vast, ze hebben hun werk, ze hebben zich gevoegd in hun situatie.
De fotograaf was zichtbaar aanwezig. Het is Lieve Blancquaert, een jonge vrouw. Ze had haar toestel op een statief gezet en met een kleine telelens fotografeert ze de man nu vanop een nogal grote afstand. Deze afstand schept ook letterlijk enige afstandelijkheid, het is niet normaal om binnen iemand ten voeten uit te bekijken, om dat te doen moet men achteruit kunnen. Dit is gebeurd en dit is de eigenheid van deze foto. De man ziet de fotograaf, via het objectief kijken ze naar elkaar.
Maar zijn ogen kijken niet recht, ze zijn dof en kijken zelfs een beetje naast het objectief. Dat is gênant, de man lijkt me een beetje willoos, de dingen overkomen hem, en daar zijn we getuige van.
Ook deze foto werd vanuit een laag standpunt genomen, ook hier heeft de fotografe zich gebukt, ze toont niet alleen de dingen boven tafel, maar ook zijn voeten (en we zien een kleine kwetsuur aan zijn been). De foto werd gemaakt bij het natuurlijke zijdelingse licht, de ramen, stoelen en tafels plaatsen de man in een haaks decor, zonder veel perspectief. Vooraan onder zijn rechterknie is er een onscherpe vlek in beeld alsof de fotografe haar vinger voor het objectief hield. Onscherpte beklemtoont de scherpte. Hij is scherp. De fotografe koos hem."
Johan De Vos

'Dortoir des déments'. Foto 1887 (Collectie Museum Dr. Guislain)
Dortoir des dements
"Er is ook nog een oude reeks foto's van 1887. Het zijn vijfentwintig prentkaarten die een beeld moesten geven van de instelling, maar tevens ook reclame maken, misschien om meer klanten te werven, misschien om de mensen gerust te stellen, misschien omdat er altijd van die reeksen gemaakt werden. Maar goed, de foto's bestaan en hoe oud ze ook zijn, het is alsof we de dingen in beeld herkennen.
Ik tel zeventien bedden. Acht aan de ene kant en negen aan de andere kant. De foto is iets minder symmetrisch dan ze lijkt. Het pad gemaakt door de tapijtloper leidt recht naar de boog met het kruis, dat is de terminus en er staat een cirkel boven. Het punt. De zon schijnt door de ramen, ze werpt bogen met licht tot op de vloer en de loper in het midden. De ruimte is hoog, de muren kaal en er liggen tapijtjes tussen de bedden, ze werden er als het ware gespannen tussen de poten. Naast de tapijten is er een plankenvloer en ik kan niet anders dan daar geluid bij denken. Het knarsen van hout.
De bedden zijn opgemaakt, het is dag, de patiënten zijn elders, tegenover de donkere chaos van de nacht staat de ordentelijke lichtheid van de dag. Alles wordt dan gelijk en gelijnd, zoals in het leger, de lakens gestrekt, de hoofdkussens opgeschud, de bedden gelijnd, de grond schoongeveegd. Een ziekenhuis meet men nog altijd aan zijn aantal bedden, zieken vinden daar hun ultieme plek. Bedden zijn de rustplaats en de plek waar men zichzelf verliest, waar de dromen komen, waar de intimiteit het grootst is, waarin veel mensen uiteindelijk geboren worden en sterven. De foto toont de slaapzaal, de samenscholing van bedden en we kijken er met een zekere verscheurdheid naar. Wat we zien is de aanvang, het witte eerste blad van een boek, de nog lege ruimte, de verwachting."
Johan De Vos

Zonder titel. Foto Michiel Hendryckx n.a. v. tentoonstelling Gezocht gezicht, 1996 (Collectie Museum Dr. Guislain)
De man die wijst met zijn linkerhand
"Die handen altijd. Twee mannen, de eerste kijkt van dichtbij naar binnen, de andere stapt achter hem en maakt met de linkerhand een half wijzende, half verwijlende beweging. De hand centraal in beeld, vertolkt poëzie, onbegrijpelijkheid, kortheid, aandacht, het leven van een man. De foto is getekend met zwart en wit: het zwarte vierkant als diepte, de zwarte silhouetten van de gezichten, de zwarte onregelmatige rand van de foto, tegenover de witte sokken en vooral de witte muur.
De fotograaf is zeker professioneel. Het is Michiel Hendryckx. Hij is de fotograaf van de krant, maar tegelijk een romantische, gevoelige jongen, die in de kleine dingen nog altijd het grote herkent, die meeleeft met al wat leeft en in die vibratie anderen doet trillen. Hij kent het instituut al lang, tien jaar geleden fotografeerde hij er al, en deze keer weer, met een grote betrokkenheid, inhoudelijk van dichtbij. Hij is lief."
Johan De Vos

Acromegalie (ziekelijke vergroting van de lichaamsuiteinden). Foto A. Londe, uit: Nouvelle lconographie de la Salpétrière, deel 1, plaat 35, Parijs (Collectie Museum Dr. Guislain)
Een Spanjaard met migraine
"Kijk, dit is Meneer M.C. Hij is 45 jaar oud, Spanjaard, en heeft last van hevige hoofdpijn. In zijn thuisland kon geen enkele arts een oorzaak vinden. Iemand moet hem ten slotte vanuit Spanje naar Parijs hebben gezonden, naar het hospitaal Salpêtrière.
Zie hem daar staan, aan de poort, briefje met de wegbeschrijving in de hand, onzeker of hij wel aan het juiste adres is. Het is het voorjaar van 1888. Ruim een eeuw later zal op dezelfde plaats een ambulance in allerijl het verhakkelde lichaam van prinses Diana binnenbrengen. Om de poort troepen dan persfotografen samen. Dat kan Meneer M.C. allemaal niet bevroeden. Wel krijgt ook hij, niet hier aan de straatkant maar binnen, met fotografen te maken.( ... )
Meneer M.C. heeft vandaag een afspraak met dokter Jean-Martin Charcot, een van de vele leermeesters die Freud van buskruit hebben voorzien. In de microkosmos der nerveuze aandoeningen achter de muren van Salpêtrière vormt de dokter het onbetwiste, stralende middelpunt. Zijn leerlingen spreken hem bewonderend aan met 'Notre Maître'. Zijn concurrenten noemen hem niet zonder afgunst de Napoleon der Neurosen.
Hijzelf is gebiologeerd door aandoeningen die ogenschijnlijk geen lichamelijke oorzaak hebben: verlammingen, verstarringen, onverklaarbare pijnen en littekens waar nooit wonden waren. Er moest in de mens iets zijn, noem het zijn ziel of psyche, zijn geheugen of verleden, dat lichamelijke stoornissen oproept. Misschien iets in de hersenen, maar dat blijft giswerk. Scanners zijn er niet. Een paar heuveltoppen verder moeten Pierre en Marie Curie de radiologie nog uitvinden. Charcot kan alleen voortgaan op wat de zieke hem vertelt, meestal zonder daar veel wijzer van te worden. Hij heeft ook het lijf van zijn patiënten: zwijgend, massief, frontaal. Zolang het nog leeft niet veel meer dan een slecht leesbaar oppervlak."
Erwin Mortier

Willem van Genk, Project Asberry II, Olie op bordkarton, ca 1970 (Collectie Stichting De Stadshal, bruikleen aan Museum Dr. Guislain)
Outsiderkunst
Het derde luik in de collectie van het Museum Dr. Guislain is de outsiderkunst Deze term duidt de spontane en onconventionele kunst aan van kunstenaars die buiten het professionele kunstcircuit werken. Het werk van een 'buitenstaander' sluit niet echt aan bij welke traditie dan ook in de westerse kunst of andere leidende kunstcultuur. Meestal is de outsiderkunstenaar autodidact en werkt hij vanuit een dwangmatige behoefte, voor zichzelf, niet voor derden. Om het werk van een professionele kunstenaar te begrijpen moet je weten welke positie hij wil innemen ten opzichte van het gezaghebbende canon. Om het werk van een spontane kunstenaar te begrijpen moet je zijn biografie, zijn dromen en fascinaties kennen.
Deze collectie groeide uit een kleine verzameling met beeldend werk van mensen met een mentale handicap en psychiatrische patiënten die artistiek begaafd zijn. Omdat het Museum Dr. Guislain net de grenzen tussen 'normaal' en 'abnormaal' wil doorbreken, werd gekozen voor het ruimere begrip outsiderkunst Deze term doet immers geen uitspraak over de normaliteit van de kunstenaar.
In 2002 kende de outsiderkunstcollectie van het Museum Dr. Guislain een enorme uitbreiding. De belangrijke collectie van de Nederlandse Stichting Collectie De Stadshof kreeg een nieuw onderdak in Gent. Deze topcollectie die meer dan zesduizend stukken telt, werd aan het publiek voorgesteld in de zomer en kreeg sindsdien een vaste plaats in twee nieuwe zalen van de permanente collectie van het museum.
Joris Coudeville, zelfportret als prins carnaval
Joris Coudeville is de maker van het beeld van de affiche van de tentoonstelling Gestoorde vorsten. Hij was toen laatstejaarsstudent aan de Buso-school (Buitengewoon secundair onderwijs) in Tordale, Torhout. Coudeville heeft een autistische persoonlijkheid. Hij is begaafd met een bijzonder artistiek talent.
Voor het Museum Dr. Guislain was de keuze snel gemaakt. Coudevilles Zelfportret als prins carnaval heeft een dermate directe overtuigingskracht dat het als hét beeld voor de tentoonstelling gekozen werd.

Affiche Gestoorde Vorsten. Schilderij Joris Coudeville, Zelfportret als prins carnaval, 1999 (Affiche Museum Dr. Guislain)
Willem van Genk, de koning van de stations
Willem van Genk verliest op zijn vijfde zijn moeder. Op school wil hij uitsluitend tekenen, hij weigert zijn lessen te studeren. Omdat hij als mentaal achterlijk wordt beschouwd, dient hij taken uit te voeren die bedoeld waren voor gehandicapte patiënten.
Tijdens de oorlog komt hij in aanraking met de Gestapo. Ze dragen zwarte jassen met decoraties en ondervragen hem over de schuilplaats van zijn ondergedoken vader 'Joseph'. Zijn leven lang blijft hem het beeld van die gebeurtenis bij. Zijn verlangen naar macht en aanzien versmelt met het beeld van de jas. Voor Van Genk zijn de Gestapo's afschrikwekkend en slecht (bulderstemmen en harde handen) maar ze zijn ook prachtig en oppermachtig (met hun indrukwekkende uniformjassen). De jas dat is de macht, dat is de vrouw. Willem van Genk verzamelt een indrukwekkende collectie zware regenjassen, die hij stuk voor stuk versiert. Wanneer hij met een jas door de stad loopt, is hij onkwetsbaar én in een toestand van seksuele opwinding. Meestal draagt hij een jas maar één keer.
Van Genk maakt zijn eigen wereld. Hij droomt als kind al van reizen en verre landen. Een tijdlang reist hij veel, daarna tekent hij zijn droomsteden. Hij is een vogel boven de steden, via lijnen bestuurt hij alles en geeft bevelen: maarschalk Van Genk dirigeert. Hij wordt ook Koning van de Stations genoemd. Hij is gefascineerd door de wereld van treinen en transport. Het is een machtig universum: alles is met alles verbonden via zichtbare en onzichtbare netwerken, zo meent van Genk. De bussen die hij maakt zijn dan ook bedoeld om de netwerken in de stad onder controle te krijgen.
Het succes van Willem van Genk is wereldwijd. Willem Frederik Hermans betitelde het als: 'huiveringwekkend mooi.' Interesse voor zijn werk bestaat bij heel wat musea en verzamelaars, maar hij kan zeer moeilijk werk afstaan: het is het weggeven van een stuk macht.
De Nederlandse Stichting Willem van Genk gaf in 2002 een groot deel van het werk van Willem van Genk in langdurige bruikleen aan het Museum Dr. Guislain. Een andere langdurige bruikleen is die met de Nederlandse Stichting De Stadshof (Nederlands belangrijkste collectie van outsiderskunst) en omvat een belangrijk deel van het oeuvre van Willem van Genk. Het Museum Dr. Guislain is er niet weinig trots op de grootste collectie van deze outsiderkunstenaar van wereldformaat in huis te hebben.

Willem van Genk, Cubaanse luchthaven. Mixed media op bordkarton, ca 1975 (Collectie Stichting De Stadshof, bruikleen aan Museum Dr. Guislain)

Madge Gill, zonder titel. Chinese inkt op papier, s.d. (Collectie Stichting De Stadshof, bruikleen aan Museum Dr. Guislain)
Madge Gill en Myrninerest
Madge Gill wordt in 1882 als buitenechtelijk kind in Londen geboren. Haar moeder houdt haar verborgen in een tehuis en stuurt haar daarna naar Canada om op een boerderij te werken. In 1903 keert ze terug naar Londen en werkt er als verpleegster. Uit het ongelukkige huwelijk met haar neef komen drie zoons voort. In 1919 wordt het dochtertje waar ze zo naar verlangde dood geboren en verliest Madge Gill zelf een oog door ziekte. Het is in dat jaar dat ze begint te tekenen.
Gill werkt steeds in trance, bezeten door de geest Myrninerest. Zelf heeft ze het eerder over een onbeschrijflijke stroom van inspiratie dan over een onzichtbare kracht. Onder invloed van deze kracht maakt ze grote tekeningen in Oost-Indische inkt op lange rollen (sommige zijn elf meter lang), begint ze te breien, te weven en te borduren en schrijft ze spiritueel ingegeven muziekstukken.
Haar tekeningen zijn gevuld met vrouwenfiguren gevat in dichte, rusteloze webben van lijnen die er een duizelingwekkend perspectief aan verlenen. Dimensies en vormen zijn moeilijk te ontcijferen waardoor het werk de toeschouwer verwart. Soms drenkt ze haar blad in donkere inkt en krast daarin ontelbare dunne lijnen met haar pen, wat haar werk nog mysterieuzer maakt.
Gill tekent steeds in halfduistere ruimtes en vaak werkt ze de hele nacht koortsachtig door. Ze zou zelfs getekend hebben met haar ogen dicht. Haar grootste werken maakt ze op rollen katoen die ze gedeeltelijk ontrolt en dan langs de andere zijde weer oprolt. Zelf keek ze nooit naar het volledige werk.
Na haar dood in 1961 brengt haar zoon Laurie de stapels werken die ze bewaarde onder haar bed en in vochtige kasten over naar de plaatselijke bibliotheek. Het is op die manier dat haar creaties de weg vinden naar de belangrijkste outsider kunstcollecties.

Nek Chand, Waterdraagsters. Betonmortel en plastic, tentoonstelling Outsiders, vanaf 14 juli 2002, voor 1998 (Collectie Stichting De Stadshof, bruikleen aan Museum Dr. Guislain)
Nek Chand en zijn koninkrijk
In de jaren vijftig bouwt de beroemde Franse architect Le Corbusier een volgens strenge principes ontworpen stad Chandigarh. Chand reist er naar toe op zoek naar werk. Chandigarh moet een voorbeeld worden voor het 'moderne' Indië. In 1958 werkt Chand als inspecteur van het Pubtic Works Departement in Chandigarh. Hij heeft een droom waarin hem wordt gereveleerd dat op de plek waar nu zijn hutje staat, vroeger een glorievolle dynastie leefde.
Hij besluit om de koninklijke lusthof Rock Garden te bouwen. Dank zij zijn job bij een openbaar bestuur heeft Chand toegang tot de plekken waar men afval en stenen dumpt. Zo begint hij in 1965 aan zijn groots opgezette Rock Garden. Daarvoor maakt hij beelden met cement en gebroken armbanden. Hij smokkelt vanuit zijn werkplaats met zijn fiets allerhande materialen (afval) mee. Hij werkt na zijn dagtaak, 's nachts, in het bos, bij het licht van brandende autobanden. Hij is erg bang betrapt te worden. Enkel zijn vrouw en een paar vrienden weten ervan. Het project is nergens officieel goedgekeurd en dus illegaal. In 1972 wordt het 'koninkrijk van Chand' ontdekt: er is meteen grote beroering. Iedereen uit Chandigarh gaat kijken.
De politici zijn verontwaardigd omwille van het onwettige karakter, maar het bouwwerk in wording krijgt veel steun. Zo wordt zijn Rock Garden later officieel erkend. In 1976 wordt Chand zelfs vrijgesteld van zijn opdracht als inspecteur. Hij wordt 'Oprichter-creator ' en krijgt voor de uitwerking van zijn plannen een vrachtwagen en vijftig arbeiders ter beschikking.
Het werk van Chand wordt internationaal zeer sterk gewaardeerd. Nu is Rock Garden een toeristische goudmijn, goed voor meer dan 5.000 bezoekers per dag. Rock Garden bij Chandigarh is een heel eigen soort lusthof. Het terrein beslaat twee glooiende hectaren en wordt bevolkt door honderden figuren in steen, beton en ijzer. Kamelen, apen, koeien, buffels en vogels staan soort bij soort, martiaal in slagorde. Waterdragers en fakirs hurken in groepen bijeen. Vrouwen met kruiken treden aan, gehuld in fleurige kralenjurken. Nek Chand kleurt zijn beton in leemtinten en versiert zijn figuren met gebroken porselein en plastic.
Velen ter plaatse beschouwen Nek Chand als een heilige man, als een geroepene; als iemand die de hand van God vertegenwoordigt. De stromen toeristen die nu zijn tuin bezoeken, stellen zich vragen over zijn bedoelingen. Wat, waarom, waartoe? Ze bewonderen zijn visionaire scheppingsdrift. Ze noemen hem kunstenaar, maar dat bevalt hem niet. Chand: "I don't like this word artist, only God pushed me to do this. I never knew people would see it. I just made it for my own pleasure."
Werk van Nek Chand valt sinds zomer 2002 ook te bewonderen in twee nieuwe zalen van de permanente collectie van het Museum Dr. Guislain.

Paul Duhem, zonder titel. Verf op papier, La pommeraie, ca 1995 (Collectie Museum Dr. Guislain)
Man zonder armen van Paul Duhem
Intrigerend zijn ze, de portretten van steeds hetzelfde robotachtige mannelijke personage met een imponerende figuur. Paul Duhem schildert ze vanaf 1990 tot aan zijn dood in 1999 in het creatieve atelier van La Pommeraie, een centrum voor mentaal gehandicapte volwassenen te Ellignies-Sainte-Anne nabij Ronse.
Duhem wordt in 1919 als onwettig kind geboren in Blandain. Zijn grootouders voeden hem een tijdje op en met zijn latere stiefvader heeft hij een slechte relatie.
Op school is hij door zijn domheid steeds het zwarte schaap en geleidelijk aan ontpopt hij zich tot de dorpsidioot Als dertienjarige moet hij van school af om op het land te gaan werken. Hij is een harde werker maar heeft moeilijkheden met het gezag. In 1943 gaat hij in Duitsland spoorwegen aanleggen en leeft daar in barre omstandigheden. Terug in België beschuldigt men hem van collaboratie en wordt hij opgesloten in de gevangenis. Daar stelt men vast dat zijn oordeelsvermogen beperkt is en wordt hij naar het psychiatrische ziekenhuis Les Marroniers in Doornik gestuurd. Tot 1978 verblijft hij regelmatig in het ziekenhuis en werkt hij op boerderijen, waarbij hij het geregeld aan de stok krijgt met bazen die misbruik van hem maken omdat hij beperkt van geest is. In 1978 gaat hij naar La Pommeraie waar hij in de tuinbouw werkt. In 1990 gaat hij op pensioen en vindt een nieuwe bezigheid in het creatieve atelier.
Duhem is zeventig als hij begint te tekenen en te schilderen. Hij werkt steeds op dezelfde manier. Eerst verkleint hij het blad met een mes en dan tekent hij er met een lat een kader rond. In de linkerbovenhoek schrijft hij zijn naam, ook in een kadertje. Zo heeft hij dat lang geleden op school geleerd. Als hij met verf werkt, gebruikt hij geen palet, hij maakt de potjes leeg in sardienenblikjes. Daardoor hebben zijn schilderijen een beperkt aantal kleuren. Zijn penselen spoelt hij nooit uit. De verf mengt zich en als de potjes bijna leeg zijn, krijgen zijn werken een bruine tint.
Duhem is een ijverig man en beschouwt tekenen als zijn vak. Hij werkt steeds op dezelfde manier. In de voormiddag maakt hij drie werken en in de namiddag nog eens drie. Elke dag opnieuw. Enkel wanneer hij grote schilderijen maakt, zijn het er wat minder.
Hoewel Duhem pas op late leeftijd begint te schilderen, laat hij een groot oeuvre na. De eindeloze herhaling van steeds dezelfde thema's geeft aan dit werk iets geheimzinnigs. Alsof er 'iets' is dat Duhem steeds opnieuw probeert te vatten, vast te leggen.
La Pommeraie schonk aan het Museum Dr. Guislain een belangrijk deel van het werk van Duhem.

Paul Duhem, zonder titel. Verf op papier, La pommeraie, ca 1995 (Collectie Museum Dr. Guislain)

Boven; Museum Dr. Guislain, tentoonstelling Stephan Vanfleteren en Erwin Mortier. Foto Anja Hellebaut, 2001
Onder: Museum Dr. Guislain, activiteit Krokuskriebels Tentoonstelling 'Het hoofd ten voeten uit', 2002

Praktische informatie
Museum Dr. Guislain - J. Guislainstraat 43 9000 Gent