In 1972 kwam bij ons in het museum een groot aantal houten Dayak-plastieken en -plastiekjes, meestal menselijke figuren, in bruikleen binnen. We konden ons toen heel intens de verwarring van de volkenkundigen voorstellen, die zich omstreeks 1930, als eersten met deze paalbeelden bezighielden. In 1973 werd in Delft een tentoonstelling gehouden over de Dayak. Uit de catalogus blijkt dat de preciese betekenis en functie van deze plastieken nog steeds niet helemaal duidelijk is. De Dayak zelf zullen ons uiteindelijk de opheldering moeten verschaffen.

Wel kunnen we nu al vaststellen dat de in ons museum aanwezige figuren en figuurtjes tot de klasse horen die de Dayak tempatong, empatong en hampatong noemen; woorden die voor hen in eerste instantie gewoon palen en/of snijwerk betekenen. Men zou de hampatong in drie groepen kunnen verdelen:

De grootste en meest gecompliceerde zijn palen die aan de ingang van dorpen, langs toegangswegen, onder meer rivieroevers, worden geplaatst ter afschrikking van alle kwade invloeden, natuurlijke en bovennatuurlijke.

Hampatong van de Dayak, Borneo, Indonesie

Hout, zwart, 10,7 cm, Zittend figuurtje met de handen voor de knieën gevouwen, een soort kroon op het hoofd en een ketting om de hals Collectie Ten Houten 

De middelgrote, meer langgerekte en eenvoudige, vallen vooral op door hun armhoudingen, lijkend op die van begravenen. Zij hebben als graf- of dodenpalen rondom de grafhuisjes gestaan. De derde groep, de kleintjes lijken vaak op de dodenpalen. Maar een aantal ervan hebben ook zeer bizarre, groteske houdingen. Ze hebben als amuletten gediend, vastgemaakt aan bijvoorbeeld mandjes, ter bescherming van het voedsel dat erin bewaard werd. Meestal zijn er een aantal van verschillende typen tot een ketting aaneen geregen samen met dierentanden, die ook het kwade afweren. Kleine kinderen krijgen deze als een zeer krachtig amulet omgehangen. Ook de priester-medicijnman, 'balian', zou deze kettingen dragen omdat hij door zijn veelvuldige contacten met bovennatuurlijke machten en krachten in een zeer kwetsbare positie verkeert.

Ongeveer twee miljoen Dayak leven in de binnenlanden van het regenrijke zeer dicht begroeide tropische eiland Borneo. Als de oorspronkelijke bewoners vormen zij een toch nog altijd vrij geïsoleerde levende minderheid ten opzichte van de overige inwoners van het eiland.

De Dayak wonen langs de oevers van de midden- en bovenloop van de vele rivieren die vanuit het bergachtig binnenland naar de kust stromen. In de cultuur van de Dayak is de dood, meer nog dan geboorte en huwelijk, de gebeurtenis die als het meest bepalend voor individu en samenleving wordt ervaren. Uit de dood komt het leven voort. Het verschijnsel dood is dé voorwaarde voor het voortbestaan.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat de begrafenis van eigen groepsleden (en vroeger het koppensnellen bij naburige groepen) gepaard gaat met een groot aantal uitvoerige en ingewikkelde rituelen. Leiding hieraan geeft de balian, bewaarder van alle godsdienstige en mythologische kennis. Hij reciteert de bij het ritueel noodzakelijke mythen en begeleidt die met muziek. De zielen van de gestorvenen blijven echter een bedreiging voor de levenden. De hampatong dienen als bescherming daartegen. Na enige jaren is er een luisterrijk dodenfeest met de crematie van een groot aantal gestorvenen. Het woord hampatong kan ook 'plaatsvervanger' betekenen. Sommige hampatong zouden dan in de plaats zijn gekomen van vroeger gebruikelijke, maar nu verboden, slavenoffers bij zo een dodenfeest.

Literatuurlijst

  • Mr. G.T. Bertling, Hampatongs of Tenpatongs van Borneo, in: Nederlandschlndië Oud en Nieuw, jaargang 1927-1928, blz. 131, 179, 223 en 249;
  • H.F. Tillema, Dodenpalen, Tiwah en lijkverbranding op Borneo, in: Nederlandsch-lndië Oud en Nieuw, jaargang 1931-1932, blz. 131:
  • T. Bodrogi, Kunst van Indonesië, W. Gaade N.V., Den Haag, 1971:
  • Catalogus tentoonstelling, Kalimantan, Mythe en Kunst, Indonesisch Ethnografisch Museum, Delft, 1973;

Download hier de pdf

Hampatong van de Dayak, Borneo, Indonesie