De danspas van Manzù stelt geen van de klassieke standen of bewegingen uit het ballet voor. Het is eerder een ruststand van een jong meisje, een ballerina, die achteruitleunend voor zich uitkijkt. Zij komt uit een voor ons onbekende choreografie en staat op een klein plateau, dat zij even glijdend met haar linkervoet aftast. Zij behoort vermoedelijk tot een troep en oefent van haar elfde jaar af regelmatig in de harde school van het ballet : uren oefenen waarna enkele sprongen volgen, een pirouette of een arabeske. De jonge debutante met haar getraind lichaam en het samengebonden haar, laat niet onmiddellijk vermoeden tot welk balletkorps zij behoort.

De heupstand van deze vijftienjarige zou een neiging laten vermoeden voor het moderne ballet, maar de puntschoentjes en de algemeen nobele houding spreken dat weer tegen. Het ontbreken van het maillot wijst er op, dat zij niet gedurende de dansoefening werd geportretteerd. Voor de pose nam zij haast onbewust een natuurlijke ruststand, die een variante is van wat in het klassieke ballet de vierde positie wordt genoemd. De bedwongen beweging is voelbaar bij deze jonge danseres, en de volumes van haar lichaam bezitten een opmerkelijk evenwicht van welke gezichtshoek men het ook bekijkt. De compositie is langs alle zijden afgewogen en toont om een onzichtbare as, overal een licht ronde en naar binnen gebogen vorm. De toeschouwer kan zich een hele reeks posities voorstellen als de voeten op het kleine plateau en de armen in beweging zouden komen. Maar het lichaam zélf lijkt ontspannen en toont niet het lichte, enigszins onthevene van een échte danspas of de kaarsrechte houding van de meisjes met de lange haarvlecht, die wij van deze beeldhouwer kennen. De naaktfiguur bezit daardoor een schoonheid die in het onmiddellijk menselijk bereik valt en tevens de frisse sfeer van het jonge meisje bezit. Wél getuigt zij van een ingekeerdheid en tegelijkertijd een «noblesse» die zij gemeen heeft met de grote Italiaanse meesters van de Renaissance. Ieder kent flitsen uit het Parijse leven van de vorige eeuw.

Ook de naaktfiguren van ballerina's groeiden uit tot de zo belangrijke reeksen 'Danspassen'.
Giacomo Manzu, De Danspas, Brons,

GIACOMO MANZU (Bergamo-1908), De Danspas,  Brons, 160 cm hoog, gesigneerd en gedateerd 1950, OPENLUCHTMUSEUM VOOR BEELDHOUWKUNST- MIDDELHEIM- ANTWERPEN

De beroemde Franse schilder, Edgar Degas, voelde zich bijzonder aangetrokken tot het wereldje van strijksters, zangeressen, modisten en koerspaarden. Maar het zijn toch danseressen die in de eerste plaats geschiedenis zullen maken. Ontelbare schetsen, studies, litho's en schilderijen voeren ons achter de schermen van het ballet. In 1881 heeft Degas zelfs een beeldje tentoongesteld, geboetseerd in was, met een écht rokje (een tutu) en een echte strik om de haarvlecht. De schilderijen, tekeningen en een zeventigtal nagelaten beeldjes in brons van deze impressionist, hebben zeker een hele generatie nader tot het thema gebracht : de feërie van de balletdanseressen, het lichte van hun verschijning en de gratie van de bewegingen te midden van het strenge werk en de discipline van elke dag.

Tijdens zijn verblijf te Parijs heeft Manzù zeker deze voorbeelden gezien en bewonderd. Giacomo Manzù werd op 22 december 1908 geboren te Bergamo als zoon van een schoenmaker. Zijn moeder was afkomstig uit het Noorditaliaanse bergland. De ouders, eenvoudige handwerklieden, woonden in een oud huis in een dichtbevolkt gedeelte van Bergamo. In de beslotenheid van deze bergstad bracht de jonge Giacomo op één na de jongste van acht kinderen, zijn jeugd door. Zijn artistieke begaafdheid openbaarde zich reeds vroeg, wat voor zijn ouders aanleiding was hem op zijn tiende jaar, in de leer te plaatsen bij verschillende meesters om zich in het vak van vergulder, lakwerker en stukadoor te bekwamen. Ongemeen veelzijdig, beproefde hij ook zijn mogelijkheden als schilder en graficus, waarna hij werkte als beeldhouwer. Hij vormde zich zonder academische scholing en van zijn twintigste jaar af wijdde hij zich geheel aan de beeldhouw- en schilderkunst. Zijn eigenlijke loopbaan als kunstenaar ving aan met zijn verhuizing naar Milaan 1930. Zijn verblijf werd er tweemaal onderbroken door een oponthoud in Turijn, waar hij les gaf aan de Accademia Albertina. In 1941 reeds werd hij aangesteld aan de Accademia di Brera te Milaan waar hij de beeldhouwklas leidde. In Milaan ook stelde hij voor eerst ten toon. Als beeldhouwer begon hij met zijn kleine koppen, portretten van zijn vrouw. Hierop volgden reliëfs in zilver met religieuze voorstellingen. Deze neiging tot godsdienstige onderwerpen ontsproot aan de natuur van de kunstenaar, en zijn in diepste zin conservatieve levenshouding. De thema's van de 'Kardinaal' en de bronsreliëfs voor de Kruisweg zijn hiervan sprekende voorbeelden. Wordt hij ook niet als een voornaam hernieuwer genoemd van de religieuze kunst ?

In het midden van de veertiger jaren verschenen de motieven van de liggende vrouw en het spelende kind, terwijl zijn portretkunst tot een eigen vorm rijpte. Ook de naaktfiguren van ballerina's groeiden uit tot de zo belangrijke reeksen 'Danspassen'. Naast zijn bedrijvigheid als beeldhouwer heeft Manzù steeds een overvloedige productiviteit ontplooid als tekenaar. De bladen - gedeeltelijk in groot formaat - bestaan niet alleen uit compositieschetsen voor sculptuur, doch ook uit tekeningen, die als zelfstandige scheppingen bedoeld zijn. De ongeëvenaarde technische veelzijdigheid, die de beeldhouwer Manzù kenmerkt, is ook voor zijn grafisch œuvre karakteristiek. Hij maakt gebruik van potlood en krijt, sepia en aquarel, tempera en gekleurde inkt : van de fijnlijnige pentekening tot de brede schilderkunstige compositie worden alle technische mogelijkheden uitgeput. Sinds het jaar 1938 neemt de danspas met een hele reeks van varianten een voorname plaats in, in het oeuvre van Manzù. Het zijn deze varianten die uitlopen op een tweede reeks danspassen en schaatsenrijdsters, die van 1954 tot 1957 ontstaan. De beeldhouwer werd in die periode uitgenodigd als gastprofessor om een zomercursus te leiden aan de Academie te Salzburg. Op een dag, dat een model afwezig blijft is een leerling van de balletschool bereid om letterlijk en figuurlijk in te springen: Inge Schabel. Zij wordt de inspiratiebron voor de nieuwe reeks danspassen en een groot aantal sterk getekende portretten.

Naast het monumentale werk, als bv. de zogenaamde grote en kleine kardinale met hun strengheid en gesloten vorm, die een idee uitbeelden, zijn de danspassen in hun ongecompliceerdheid meer capriccio's. Het weke van het modelé verbergt echter een vormvastheid van de totale figuur. Het zijn gevoelige materialen als was en klei, waar hij met voorliefde in werkt. Kenschetsend hierbij is voor Manzù als voor veel Italiaanse beeldhouwers, dat hij zelf de techniek van het bronsgieten in een verloren vorm beheerst en zelf ook elk gietsel verzorgt. Hierbij wordt het in was gemaakt beeld door een gietvorm omgeven, waarin kleine luchtpijpen zijn aangebracht. Bij het ingieten van het gloeiend brons verbrandt de was ten dele terwijl het overige smelt en wegvloeit. Zo blijft elk beeld een enig exemplaar. Om enkele aspecten van Manzù's kunst te leren kennen, kan men o.m. in het Openluchtmuseum voor beeldhouwkunst naast 'De Danspas' uit 1950, twee reliëfs bekijken uit hetzelfde jaar nl. 'De Kruisiging' en de 'Graflegging', en 'De Staande Kardinaal' uit 1952. Het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen bezit uit 1953 een 'Portret van een Vrouw' en een 'Danspas', één van de ballerina's op de tippen staande en met een lange haarvlecht als een ingebeelde steun in de rug. Op het pleintje aan de Maarschalk Gerardstraat te Antwerpen werd de 'Schaatsenrijdster' uit 1957, als een 'beeld in de stad' opgesteld.

Om het meisje uit de balletschool hangt een sfeer van een waakdroom: precies en toch onwerkelijk. De plaatsing in een levend natuurkader met steeds wisselend licht versterkt nog die indruk. Ook het werk van Manzù staat los van het tijdsgebeuren. Hij is niet op nieuwe vindingen uit, behoort niet tot de avant-garde en heeft geen manifesten ondertekend. Zijn situatie kan als eenvoudige verwantschap met een oude Italiaanse traditie geschetst worden. Te midden van de hedendaagse kunstrevolutie neemt hij een eenzame plaats in, een eenzame plaats onder de degelijke beeldhouwers. Een zeer genuanceerde gevoeligheid spreekt uit zijn ganse oeuvre, dat niet bedacht is, maar stamt uit een directe en spontane waarneming. Het artistieke erfgoed van Italië krijgt in het werk van Manzù een opmerkelijke en persoonlijke gestalte.

Download hier de pdf

Giacomo Manzu - Danspas