Het Bisschoppelijk Seminarie van Namen liet een altaarstuk van de Brugse schilder Frans Pourbus de Oude (1545-1581) restaureren, dat in 2013 geklasseerd werd als trésor van de Franse gemeenschap. Dit weinig bekende meesterwerk is nu uitzonderlijk te bezichtigen.

Hoewel hij nu minder bekend is dan zijn vader Pieter Pourbus, werd Frans in de eigen tijd gelauwerd door Karel van Mander om zijn “besonder schoon en lieflijcke handelinghe en manier van hadde” die “den Vader seer verre te boven ghegaen in de Const”. Maar liefst zeventien panelen van zijn hand worden nu uitzonderlijk tentoongesteld naar aanleiding van hun restauratie. Het altaarstuk is onderverdeeld in een calvarie, acht passietaferelen en acht scènes uit het leven van de Heilige Maarten van Tours, als beschermheilige van de armen één van de populairste heiligen in die tijd.

Toch is het duidelijk dat Pourbus nog zoekende was naar een eigen stijl: in het Doornikse altaarstuk valt zowel in de composities, kleuren en figuren de invloed op van zijn leermester Frans Floris de Vriendt – broer van.
Frans Pourbus

Frans Pourbus schilderde de werken in 1574 op bestelling van de abt Jean du Quesne voor de kerk van de benedictijnse Sint-Martinusabdij te Doornik, waarvan het interieur vernietigd was tijdens de Beeldenstorm van 1566. Het is opmerkelijk dat de meeste bekende opdrachten voor Pourbus van buiten Brugge en Antwerpen kwamen, de steden waar hij was ingeschreven als vrijmeester. Gaëlle Brackez wijst er in haar oeuvrecatalogus op dat Pourbus zijn opdracht wel eens te danken zou kunnen hebben aan zijn schoonvader Cornelis Floris de Vriendt, die eerder al het koordoksaal van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Doornik ontworpen had. Op dat moment had hij ook al enige faam opgebouwd met de zogenaamde Vigliustriptiek (Sint-Baafskathedraal, Gent) en eerder nog met zijn bijdrage aan het zogenaamde veelluik van Hemelsdale (Sint-Gilliskerk, Brugge) uit het atelier van zijn vader. Toch is het duidelijk dat Pourbus nog zoekende was naar een eigen stijl: in het Doornikse altaarstuk valt zowel in de composities, kleuren en figuren de invloed op van zijn leermester Frans Floris de Vriendt – broer van.

Frans Pourbus

In 1630 werd de calvarie boven het hoogaltaar vervangen door een werk van Jacob Jordaens Hoe de werken uiteindelijk in het seminarie terechtkwamen, is niet bekend. In 1797 sloten de Franse bewindvoerders het Sint-Martinusklooster. De kerk werd geplunderd en vernield (het abtenpaleis doet vandaag daarentegen dienst als stadhuis). Het monumentale altaarstuk werd ontmanteld en weggevoerd. Pas in 1866 duikt het terug op in het seminarie. Eerst hingen de panelen in de kapel en het refectorium; sinds 1971 bevinden ze zich in het museum van het seminarie. Door de turbulente gebeurtenissen is het echter moeilijk om de originele opstelling nog te achterhalen.

In het seminarie zijn de panelen gedurende jaren onderhevig geweest aan hevige schommelingen in temperatuur en relatieve vochtigheid. Aangezien hout een levende materie is, die vocht opneemt en weer afgeeft, traden uiteindelijk vervormingen en barsten op in het hout, die op hun beurt zorgden voor lacunes in de verflagen. Bovendien zijn de pigmenten verbleekt en het vernis vergeeld. Een restauratie was daarom niet enkel wenselijk, maar ook noodzakelijk.

De restauratie

Tussen juni 2012 en juni 2015 werden de schilderijen in het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK) onder handen genomen door een team van zeventien personen. Het project omvatte zowel een uitgebreid historisch en materiaaltechnisch onderzoek als een grondige restauratiecampagne van zowel verflagen als dragers. In het eerste deel van het project werd door middel van fotografische opnamen en fysische en chemische testen onderzoek gedaan naar de technieken en producten (o.a. pigmenten en bindmiddelen) die door Pourbus gebruikt werden.

Eerdere ingrepen bleken het meest problematisch te zijn. De interventies van vroegere restaurateurs hebben de werken veel meer te destabiliseerd dan de bovengenoemde factoren en ook op het niveau van de verflaag werden ze erg storend bevonden: de oude retouches zijn verkleurd en ontnemen de werken hun homogene uitstraling. In eerste instantie werden deze oude ingrepen dan ook verwijderd, terwijl de panelen in een latere fase werden gestabiliseerd en opnieuw geretoucheerd. Na de restauratiecampagne werd ook geadviseerd hoe de schilderijen het best bewaard kunnen worden om hun voortbestaan te kunnen garanderen.

Frans Pourbus

Het hele project kostte rond €200.000, een som die grotendeels gefinancierd werd door het fonds Baillet-Latour van InBev, het fonds Claire et Michel Lemay van de Koning Boudewijnstichting en de Fondation pour la protection du patrimoine culturel, historique et artisanal in Lausanne. Maar ook verschillende individuele schenkers droegen hun steentje bij. Er is momenteel nog ongeveer €50.000 nodig om de campagne tot een goed einde te brengen. Een toegangsticket voor de tentoonstelling kopen staat dan ook gelijk aan het steunen van de restauratiecampagne van een opmerkelijk en te weinig bekend werk.

De zeventien schilderijen, vergezeld van een maquette van de abdijkerk zijn enkel te zien tijdens geleide groepsbezoeken in het museum.