'Men mag schilderen met alles, met pijpen, postzegels, prentbriefkaarten, speelkaarten, kandelabers, stukken wasdoek, losse boorden, behangpapier en dagbladen'.
Dat schreef Apollinaire in zijn 'Peintres Cubistes' van 1913. Toen schilderden de kubisten Picasso en Braque reeds zó. Zij waren de eersten die stelselmatig onedele materialen in hun werken integreerden.
De zienswijze van Apollinaire was reeds fel verspreid in het avant-garde milieu en zou steeds meer ingang vinden, om weldra een der breedste stromingen van de moderne kunst te worden.

Wat een buitengewone tijd was het toen!

Wat een buitengewone tijd was het toen I In één decennium meldden zich alle grote bewegingen aan van de kunst der 20e eeuw :

  • 1905 : Fauvisme (Fr.), Die Brücke (D.)
  • 1909 : Analytisch Kubisme (Fr.), Futurisme (It.)
  • 1910 : Abstractie, Kandinsky (D.)
  • 1911 : Der Blaue Reiter (D.)
  • 1912 : Papiers Collés van Picasso en Braque (Fr.)
  • 1915 : Suprématisme van Malévitch (Rusl.)
  • 1916 : Dadaïsme (Zwits.).

Al deze bewegingen deden afstand van de kunstopvattingen van de 19de eeuw. Het Fauvisme, die Brücke en de Blaue Reiter stelden aan de ene kant de artistieke en symbolische kleur tegenover de natuurlijke kleur, terwijl zij anderzijds de expressieve individuele vorm gekozen boven de natuurlijke onmiddellijk herkenbare vorm der dingen.
De Blaue Reiter, de Abstractie en het Kubisme verlieten het illusienatuurbeeld en vervingen het door wat Kadinsky lapidair uitdrukte : 'Der Inhalt der Malerei ist Malerei' (de inhoud van schilderkunst is schilderkunst).

Het Futurisme richtte de kunst op de actualiteit en stelde de moderniteit en de beweging voorop. Het Kubisme en Dada tastten de traditie en de hegemonie van de verf aan.
Weldra zou het Surrealisme het coherent beeld van de natuurlijke werkelijkheid vervangen door het bizar lijkend beeld van de mentale werkelijkheid. Aldus werden stuk na stuk de pijlers weggebroken onder de traditionele kunstopvatting, terwijl het kunstleven een druk kruispunt werd van ontelbare experimentele kunstwegen.

Ce n'est pas la colle qui fait Ie collage

Voortaan bestaat de artistieke werkelijkheid uit een onbepaalde reeks opties. Een der belangrijke wijzigingen is, dat kunst voortaan niet meer gebonden is aan bepaalde materialen, b.v. aan verf.
Het gebruik door Braque en Picasso in 1912, op het einde van het synthetisch kubisme, van allerlei materialen werd des te belangrijker naarmate de laatste kunstrichtingen steeds meer het Dadaïsme en Kurt Schwitters in het vizier namen.
Wat is een collage ? Max Ernst antwoordde met een boutade : 'Ce n'est pas la colle qui fait Ie collage'. Over Kurt Schwitters schrijft Werner Schmalenbach : 'Vom Wert des Wertlosen war er durchdrungen und fasziniert, so wie ein Philatelist vom Wert entwerteter Postwerte' (van de waarde van het waardeloze was hij doordrongen en gefascineerd zoals een postzegelverzamelaar van de waarde van ontwaarde postwaarden).

Het materiaal was, volgens deze auteur, voor Schwitters geladen met allerlei associaties en emotionele bindingen. Het materiaal verloor zijn neutraliteit en werd betekenisvol ook wanneer later na incorporatie in het werk zijn individualiteit en provocatie-karakter teloorging. De surrealisten hebben een voorliefde betuigd voor de collage en vooral voor de ready-made (nieuwe gebruiksvoorwerpen) omdat deze voorwerpen zich aanmelden met een duidelijke identiteit en de ontmoeting van deze voorwerpen dikwijls een insoliet karakter vertoont.
Dit laatste draagt bij tot een 'Dépaysement systématique' (A. Breton) en het ontluiken van een poëtische werkelijkheid. Max Ernst verwijst daaromtrent naar de uitspraak van Lautréamont : 'Mooi als de toevallige ontmoeting van een naaimachine en een regenscherm op een ontleedtafel' ; terwijl hij zelf de collage een 'alchimie de l'image visuelle' noemt.

Het kubisme, het dadaïsme, het surrealisme en de abstractie en heden vooral het nieuw realisme, de pop-art, de nieuwe figuratie enz... gebruiken de collage a|s een techniek. Zij handelen in een geest van vrijheid voor een kunst zonder taboes ook op het gebied van de materialen. De collagekunst heeft op ongehoorde wijze de uitdrukkingsmiddelen verruimd.

'Tu quoque Brute, fili mi' is een enorme collage
Enrico Baj, Tu quoque, Brute, fili mi

Enrico Baj, Tu quoque, Brute, fili mi, Linten, medailles, onderdelen van mecano's op tapijtstof, 190 x 482 cm, Museum voor Schone Kunsten, Gent

Het werk van Enrico Baj 'Tu quoque Brute, fili mi' is een enorme collage, gemaakt uit tapijtstof waarop figuren getekend werden vervaardigd uit linten, medailles, onderdelen van mecano's enz...
Enrico Baj geboren te Milaan in 1924, studeerde aan de Brera Academie doch behaalde eveneens het doctoraat in de rechten. Hij was advocaat tot 1956. Reeds van 1955 af gebruikte hij allerlei materialen : o.a. gekleurde kristallen en gebroken spiegels. Hij werd zeer bekend omwille van zijn generaals (1961), nadien vervaardigde hij collages in de vorm van meubelen (1962), maakte beelden uit onderdelen van mecano's (1963) en toonde beroemde personaliteiten (1964).
'Tu quoque Brute...' van 1964 behoort reeds tot de serie der beroemde personaliteiten. De grote fries van het museum te Gent stelt een dreigende en gesticulerende soldateska voor. Alle personages kijken ons aan en betrekken ons in een gebeuren. Men denkt onwillekeurig aan een koor van krijgers uit een opera van Verdi. Doch zij herinneren eveneens aan generaals ten tijde van Mussolini.
Men bevindt zich inderdaad voor een dubbelzinnig schouwspel. Aan de ene kant een martiale groep : mannen die hun 'tanden laten zien', luidruchtig en agressief ; anderzijds linten, medailles, tierelantijnen, die een leger van kobolden tekenen op een wand van tapijtstof.
Door deze materialen verdooft het geschreeuw der geweldenaars in een watten werkelijkheid. Het werk wordt een enorme persiflage, waaraan Baj nog een titel toevoegt : 'tu quoque, Brute, fili mi', (de uitroep van Cesar wanneer hij onder zijn belagers Brutus merkt : 'Ook gij Brutus, mijn zoon').
Deze dramatische titel, die een nieuw element vormt, openbaart het werkelijk klimaat van de kunst van Baj.

Naar Baj mij vertelde, vond hij de titel nadat hij het werk beëindigd had. 'De man vooraan kon niemand anders zijn dan Cesar wijzend naar Brutus'. Zij kijken allen naar de toeschouwers omdat zij verbaasd zijn. Ook Cesar is versteld over zijn uitroep omdat hij te theatraal klinkt om gezegd te worden tijdens een samenzwering.
Allen stellen zich de vraag of ze historische personages zijn of niet en bekrachtigen daardoor de dualiteit tussen het materiaal en de voorstelling.
In zijn collagekunst vertoont Baj een voorliefde voor uniformen, oude japonnen, wandtapijten, borduursel, spiegels, linten, kortom voor de bric-à-brac van het antiquariaat. Zijn vertederende voorkeur gaat naar deze hippie voorwerpen die appelleren aan verbeelding en herinnering.
Telkens Baj kwetst, zalft hij. Door zijn ontluisteren, zijn humor en persiflage is hij verwant met Picabia en Jarry.
Naast zijn materiaalkeuze die een tegenbeeld vormt van de Art Brute van Dubuffet, zijn de vertelkunst en de humor andere kenmerken van de kunst van Baj. Zijn gesticulerende generaals, gedecoreerden, historische personages, opgedirkte dames, autofans en andere vormen zijn commedia dell'arte. Het zijn heerlijk gekleurde schietschijven voor zijn menselijke en sociale kritiek.

Download hier de pdf

Enrico Baj, Tu quoque, Brute, fili mi, Linten