De poppen dansen (voorlopig) niet meer
Het Antwerps Volkskundemuseum in de Gildekamersstraat, achter het stadhuis, viert dit jaar zijn eeuwfeest en ging op 19 augustus definitief dicht. De collectie van 180.000 objecten verhuist naar het MAS.
Naar aanleiding van de verjaardag verscheen het boek De poppen aan het dansen, onder redactie van Werner van Hoof. de conservator van het Antwerps Volkskundemuseum, en professor Bert De Munck. Die doceert aan de Universiteit Antwerpen sociaal-economische geschiedenis van de Nieuwe Tijd, geschiedenis van sociale organisaties en het verenigingsleven. Het boek kreeg twee ondertitels: 'Honderd jaar Antwerps Volkskundemuseum' en 'Nieuwe visies op erfgoed en musea'. Die vlaggen dekken de lading.
De poppen aan het dansen opent met een interessante bijdrage van professor Marnix Beyen. Hij tekent de culturele en maatschappelijke context van de volkskunde in de twintigste eeuw. Beyen begint zijn verhaal al in de periode 1880-1914 of de belle époque, een beeld van frivoliteit en weelde dat is gegroeid uit de nostalgie na de Grote Oorlog. Intellectuelen en kunstenaars uit die kwarteeuw hadden hun eigen tijd anders ingeschat en spraken van een fin de siècle met het verval van oude zekerheden en de teloorgang van burgelijke waarden. Er waren de plattelandsvlucht naar de industriële centra, de arbeiders die massaal en vaak geweldadig op straat kwamen en de angst van de burgerij. En er was het groeiend besef dat tegenover de 'gedegenereerde' arbeidersmassa in de steden ook een zuiver, intact gebleven 'volk' bestond, dat men op het platteland ging zoeken. De roep om het verleden te laten voortleven klonk steeds luider. Dat verklaart het grote succes van volkskunde, dat in de jaren 1880 een discipline met wetenschappelijke ambities werd, en van de toenemende zorg voor het materiële erfgoed met ondermeer de Monumentenwet van 1907. In datzelfde jaar opende het Antwerpse Museum voor Folklore, in 1962 omgedoopt tot Volkskundemuseum.
Hoofdmoot van De poppen aan het dansen is de geschiedenis van het museum. Het eerste deel behandelt de periode 1907-1956 en kreeg van de auteur, Alfons K.L. Thijs, het predikaat 'tragisch'. Toch start het vrij vrolijk met Max Elskamp ( 1862-1931 ), een Antwerps jurist, een Franstalig dichter, een zonderling die door zijn famile werd bespot omdat hij zich als bankierszoon amuseerde met het verzamelen van 'waardeloze' en 'kinderachtihge' dingen zoals volksprenten en ganzenborden. Maar Elskamp bleef collectioneren en in 1900 richtte hij het Conservatoire de la Tradition Populaire op. In 1904 kreeg de verzamling van het Conservatoire het bezoek van burgemeester Jan van Rijswijck, die aan Elksamp beloofde een lokaal ter beschikking te zullen stellen. Pas drie jaar later was het Museum voor Folklore een feit. Heel snel ontstonden spanningen in het museumbestuur, vooral tussen Franstaligen en Vlaamsgezinden. Na de eerste Wereldoorlog lag het museum jarenlang op apegapen., in 1935 werd het gedumpt in een afgedankt schoolgebouw, in 1945 liep het schade op door een vliegende bom ... Tragisch, inderdaad. Ook de jongste vijftig jaar was de geschiedenis van het Volkskundemuseum nerveus. Het verloor in de jaren 1980 de greep op de eigen geschiedenis en werd tegen het einde van de jaren 1990 ingehaald door het prestigeuze project MAS. Daarover is er een bijdrage van Peter Stabel en Carl Depauw. Verder is er onder meer een artikel van Ad de Jong over de nieuwe trends in historische en etnologische musea, ook in het buitenland, Boeiend is de inbreng van fotografe Karin Borghouts. Middenin het boek geeft ze een haarscherp beeld van een 25-tal volkskundige musea en hun manieren van presenteren. Alles samen is dit boek een belangrijke bijdrage aan de discussie rond het erfgoedvertoog van vandaag.
Uit de boeken
Bert De Munck en Werner van Hoof (red)
De poppen aan het dansen
264 blz., rijk geillustreerd Paperback - ISBN 978-90-77503-83-6 - Vantilt Nijmegen, 2007