Vincent van Gogh schrijft in één van zijn brieven aan zijn broer Theo: 'dat het schilderen van de meest alledaagse dingen soms het moeilijkst is' (uit: 'Verzamelde brieven van Vincent van Gogh', Amsterdam, Antwerpen, 1955, dl. III, p.52). In het 'Tuintje in Arles' schildert hij zo een alledaags gegeven: een eenvoudige tuin in het Franse plaatsje Arles, waar hij van 1888 tot 1889 verblijft.
In al zijn werk heeft Van Gogh zich beziggehouden met 'alledaagse dingen' of hij deze nu aantrof in de stad of op het platteland. Het buitengewone zag hij juist in de door anderen vaak banaal gevonden aspecten van zijn omgeving. Hij sloot daarmee aan bij een algemeen verlangen dat ontstond in de tweede helft van de negentiende eeuw. In deze tijd gingen kunstenaars zich in toenemende mate concentreren op het eigen voorkomen van mensen en dingen: de onmiddellijke omgeving werd het uitgangspunt voor hun werk.