De laatste focusexpo van Het Gulden Cabinet is gewijd aan de landschapsschilderkunst. De collectie van het Rockoxhuis werd verrijkt met topstukken uit het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen. Voor The sky is the limit komen daar nog een twintigtal landschappen bij uit de Staatliche Kunstsammlungen Dresden en werken uit de Stedelijke Musea Mechelen en een privéverzameling.

Jan van Eyck, De heilige Franciscus ontvangt de stigmata, 1430-1432, olieverf op paneel,

Jan van Eyck, De heilige Franciscus ontvangt de stigmata, 1430-1432, olieverf op paneel, 12,7 x 14,6 cm Philadelphia Museum of Art, John G. Johnson Collection, 1917

Vijftiende-eeuwse prelude

In de biografie van Jan van Amstel in zijn Schilder-boeck (1604) citeert Karel van Mander verzen van de humanist Domenicus Lampsonius: “Neerlanders altijt lof met Landtschap maken halen/ D’Italiaen met Mensch en Goden wel te malen.” Het landschap als schildergenre is bij uitstek een specialiteit van kunstenaars uit de Nederlanden. Meer nog, het heeft zijn wortels in de kunst van de zogenaamde Vlaamse primitieven. Het achtergrondlandschap werd door Jan van Eyck en Rogier van der Weyden en de anderen ingeleid en geperfectioneerd. Het schilderen van een landschap vergt een conceptuele notie; de schilder verhoudt zich tot de idee van het landschap. Hij bekijkt de wereld en wil wat hij met één blik overziet in een schilderij tonen. Toch gaat het in de vijftiende eeuw meestal niet over de weergave van een werkelijk bestaand landschap. Het zicht is samengesteld uit bestaande en fictieve elementen. Pas later, met het pleinairisme, zullen bestaande zichten courant worden.

Een mijlpaal in het ontstaan van het landschap is het Lam Gods (1432, Sint-Baafskathedraal, Gent) van de Gebroeders Van Eyck. Typisch voor de Vlaamse primitieven is het gebruik van doorkijkjes. Op de gesloten zijde vindt de Annunciatie plaats in een interieur met open vensters met zicht op straten en huizen. Dit is weliswaar geen fictief stadsgezicht. We herkennen de Kortedagsteeg in het vijftiende-eeuwse Gent, waarschijnlijk zelfs het stadsgezicht gezien vanaf de eerste verdieping van de woonst van de opdrachtgevers Joos Vijd en Elisabeth Borluut. Bekijken we de binnenkant van het veelluik, dan springt het doorlopende panoramische paradijslandschap in het oog De schildertechnische vereiste om een landschap te schilderen, namelijk het perspectief, is hier getackeld. De Van Eycks maakten gebruik van de atmosferische perspectief, waarbij men de groene voorgrond doet verglijden naar een bruin middenplan, om te eindigen bij een blauwe horizon. Hierdoor ontstaat de illusie van diepte. microscopisch dichtbij bloeien boterbloempjes en ereprijs. Telescopisch ver weg bevinden zich torens en bergketens.

Landschap Hans Bol, Antwerpen in profiel, tempera op perkament KBC Rockoxhuis Antwerpen

Hans Bol, Antwerpen in profiel, 1584, tempera op perkament, KBC Rockoxhuis Antwerpen

Een tweede moeilijkheid is een landschap, dat bestaat uit talloze details, tot een coherent ogend geheel te smeden. Wonderlijk is de doorkijk in Jan van Eycks Madonna met kind en kanselier Nicolas Rolin (circa 1434-1436, Musée du Louvre, Parijs). Achter een zuilengalerij ligt een terras met een tuin. Achteraan staan twee mannen bij kantelen. Ze leiden onze blik de diepte in naar een stad en een hinterland met een rotsketen. De stad wordt doorkruist door een rivier. Een monumentale brug verbindt beide stadsdelen. De stad bruist van het leven. Overal zijn piepkleine mensen in de weer. De talloze details – mensen, huizen, daken, torens, schepen, weerspiegelingen in het water, bomen, heuvels en bergen – zijn door Van Eyck in een duizelingwekkend, maar samenhangend geheel verenigd.

Met De heilige Franciscus ontvangt de stigmata (1430-1432, Philadelphia Museum of Art) zet Van Eyck nog een belangrijke stap: de integratie van figuren in een landschap. Franciscus en zijn compagnon bevinden zich middenin een dorre, rotsachtige streek. Tussen hen in bevindt zich een gezicht op een verafgelegen stad. De rotsen worden als decorstukken gebruikt. De ruimte wordt aan de zijkanten opgevuld en de doorkijk naar het verder gelegen landschap wordt versmald, waardoor de blik van de toeschouwer in de diepte wordt geleid. Het is een les die door onder anderen Petrus Christus, Dieric Bouts, Gerard David, Jheronimus Bosch en de zogenaamde uitvinder van het landschap, Joachim Patinir, opgepikt zal worden.

Patinir en het wereldlandschap

Was in de vijftiende eeuw aan de conceptuele en schildertechnische vereisten voldaan, dan moest nog de overgang van het achtergrondlandschap naar het zelfstandig landschap gemaakt worden. Dat impliceert een vraag naar het genre. Was het verzamelen van kunst in de vijftiende eeuw hoofzakelijk een bezigheid van de adel, de clerus en hun entourage, dan wijzigde dit in de daaropvolgende eeuw. Een nieuwe klasse van rijke kooplieden imiteerde wat graag de levensstandaard van de hogere klassen. Kunst werd op die manier democratischer. Antwerpen en haven groeiden uit tot het belangrijkste handelscentrum van West-Europa. De eerste kunstmarkt ontwikkelde zich in de Scheldestad en het genre van het zelfstandig landschap veroverde mondjesmaat de markt met Antwerpen als epicentrum.

Joachim Patinir, Landschap met de vlucht naar Egypte, olieverf op paneel, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen

Joachim Patinir, Landschap met de vlucht naar Egypte, 1516-1517, olieverf op paneel, 17 x 21 cm Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen

Het was Joachim Patinir (ca. 1475/80-1524) die zich als eerste specialiseerde in het genre. Over de ‘uitvinder’ van het landschap is ontstellend weinig geweten. Albrecht Dürer (1471-1528) ontmoette Patinir tijdens zijn reis in de Nederlanden tussen 1520 en 1521. Dürer was aanwezig op zijn tweede huwelijk en noemt hem in zijn dagboek een “gut Landschafft maler.” Voor zover bekend is dit de eerste keer dat de term in geschreven vorm opduikt. Patinir is onder meer schatplichtig aan Jheronimus Bosch (ca. 1450-1516). Het vogelperspectief, de grillige rotsformaties en de landschappen met plattelandstaferelen lijken soms heel erg op het werk van de meester uit ’s-Hertogenbosch. Verder moet hij ook beïnvloed zijn door diens vurige hellescènes, een invloed die zou doorwerken tot in de zeventiende eeuw in bijvoorbeeld de werken van Pieter Bruegel de Oude en diens zoon Jan Brueghel. Verder lijkt Patinir ook lessen getrokken te hebben uit Gerard Davids (ca. 1455-1524) geloofwaardige plaatsing van figuren in voor- en achtergrond.

Patinir toont ons panoramische vergezichten met in zijn vroeg periode kleine religieuze taferelen. In het piepkleine Landschap met de vlucht naar Egypte schuifelen Jozef, Maria en kind onder dreigende rotsen die naar de hemel reiken door een groots opgezet landschap dat zich in verschillende plans ontvouwt tot aan de bergen en de zee. Later kiest Patinir voor grotere figuren, maar het landschap blijft het dominante gegeven. Omdat hij de wereld in het klein probeert te vatten, worden ze ook ‘wereldlandschappen’ genoemd. Onder invloed van Patinir blijft het wereldlandschap in het zestiende-eeuwse Antwerpen goed vertegenwoordigd met schilders als Herri met de Bles, Lucas Gassel, Jan van Amstel en Matthijs Cock.

Landschap Pieter I Bruegel, De oogsters,  olieverf op paneel,  The Metropolitan Museum of Art, New York

Pieter I Bruegel, De oogsters, 1565, olieverf op paneel, 116,5 x 159,5 cm The Metropolitan Museum of Art, New York

Pijnbomen die de wolken kussen

Na Patinir is het Pieter Bruegel de Oude (1526/1530-1569) die een hoofdrol opeist in de geschiedenis van de landschapsschilderkunst. Van Mander schrijft: “Naast deze zou ik nog, als gold het een wedstrijd, kunnen roemen op de welgekleurde en kunstige compositie van de schilderijen en prenten van Bruegel, die er zo natuurlijk uitzien en waarin hij ons leert, zonder grote moeite uit te beelden, zoals in de hoekige, rotsachtige Alpen, het diepe neerkijken in een duizelingwekkende vallei, steile rotsen, pijnbomen die de wolken kussen, verre verschieten en ruisende stromen.” Voor de kunsttheoreticus Van Mander is een landschap pas echt geslaagd wanneer er sprake ,is van diversiteit en verscheidenheid. De schoonheid zit hem in de veelheid van motieven, vormen en kleuren.

Van 1553 tot 1554, mogelijk al vanaf 1552, is Bruegel aanwezig in Italië. Ongeveer twintig landschapstekeningen die tijdens Bruegels Italiëreis ontstaan, zijn bewaard gebleven. Tijdens zijn tocht door de Alpen en de rest van Italië geeft Bruegel zijn ogen de kost. Bruegel is zo’n meesterlijke observator dat Van Mander op plastische wijze beschrijft hoe het precies lijkt alsof hij de Alpen heeft opgegeten en op doeken en panelen terug heeft uitgespuwd. De berglandschappen en vergezichten vormen de inspiratie voor de weelderige decors van zijn latere schilderijen.

Het residu van Bruegels oplettendheid vinden we terug in de prenten die vanaf 1555 worden uitgegeven door Hieronymus Cock. Cock oefende met zijn prentenuitgeverij In de vier winden een niet te onderschatten invloed uit op de verspreiding van het genre. Het is zelfs aannemelijk dat hij het was die de jonge Bruegel in het begin van zijn carrière heeft aangemoedigd om landschappen te maken. Het is zelfs niet ondenkbaar dat Cock hem heeft gevraagd om de reis naar Italië te maken met het oog op de productie van prenten. Wat vast staat is dat Bruegel na zijn terugkeer in 1554 meteen aan de slag gaat voor Cock en de serie De grote landschappen ontstaat. Het gaat om twaalf prenten die door Joannes en Lucas van Doetecum geëtst werden. Het medium van de prentkunst betekende een boom voor het landschapsgenre.

Voor de liefhebber van kunst is een landschap een perfect excuus om weg te dromen.
171.55 Bruegel pelgrims 10.jpg

Pieter Bruegel I, Landschap met pelgrims, z.d., pentekening op papier, 26 × 41,5 cm Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen

In zijn monumentale schilderijencyclus De maanden bereikt Bruegel zijn top, met uiteenlopende landschappen met daarin mensen die hij bijzonder scherp portretteert. De Antwerpse koopman en kunstverzamelaar Nicolaes Jonghelinck, bestelde de serie, die nu verspreid is over musea in Wenen, New York en Nelahozeves (Tsjechië). Bruegel is een meester in het vatten van de sfeer, de kleur en het karakter van jaargetijden. Met veel gevoel en een trefzekere toets zet hij de mens, zijn handelingen en de hem omringende wereld neer. Na Bruegel blijven kunstenaars uit de Zuidelijke Nederlanden tot in de zeventiende eeuw het landschap als genre bepalen. De lijst met schilders is zeer uitgebreid: Hans Bol, Gillis van Coninxloo, Paul Bril, Jan Brueghel I, Joos de Momper, Abel Grimmer, Sebastian Vrancx, Roelant Savery en vele anderen. Ook de alleskunner Peter Paul Rubens (1577-1640) ontwikkelde een talent voor het landschap. In een lyrische stijl met warme grondtonen componeerde hij op het einde van zijn leven een reeks landschappen waarin het landelijke Brabant bezongen wordt.

Voor de liefhebber van kunst is een landschap een perfect excuus om weg te dromen. Zeker in die tijd was het een manier om in gedachten te reizen zonder het gevaar van dien, zonder ontembaar hoge bergen, onvoorspelbare dieren en kolossale pijnbomen die de wolken kussen.

Groot landschap met gebergte en riviermonding, olieverf op doek

Anoniem, Groot landschap met gebergte en riviermonding, ca. 1540-1550, olieverf op doek Privéverzameling

Praktische informatie

The Sky is the Limit. Vlaamse landschapsschilderkunst in de 16de en 17de eeuw - Nog tot en met 2 juli 2017 - Museum Rockoxhuis, Antwerpen

Download hier de pdf

Vlaamse landschapsschilderkunst in de 16de en 17de eeuw