In alle tijdstippen van zijn leven heeft Ensor zichzelf geportretteerd: in schilderijen, in tekeningen, in etsen. Ze zijn van uitzonderlijke betekenis, omdat men uit de studie ervan de hele ontwikkeling van zijn ongemeen boeiende, rijke, veelzijdige persoonlijkheid en van zijn raadselachtige en onthutsende psychische gesteldheid kan aflezen. Onder de geschilderde zelfportretten zijn er drie die op de voorgrond treden: 'Ensor met de bebloemde hoed' (1883), 'Ensor vóór zijn schildersezel' (1889 ?) en 'Onze-Lieve-Vrouw troosteres' (1892). Het eerste dateert uit zijn donkere periode. Het tweede stamt uit zijn lichte periode, toen hij in een helder kleurengamma werkte, alhoewel het door zijn gedempte tonaliteit een subtiel moment uit zijn overgangsvorm van donker naar volkomen opgehelderd palet illustreert. Het derde behoort tot het hoogtepunt van zijn schilderscarrière, toen hij een volstrekt opgeklaard palet en daarenboven nog een uiterst scherp getekende vorm aanwendde. Alhoewel we speciaal het tweede portret zullen bespreken, willen we eerst, een en ander in herinnering brengen. Ensor is zonder de minste twijfel een geniaal schilder. Een volstrekt uitzonderlijk begaafde, die zowel instinctmatig als bewust de diepste gronden van het leven oproept. Er schuilt iets magisch in alles wat hij doet. Op negentienjarige leeftijd blijkt hij reeds een door de goden uitverkorene die, in een donker palet, zowel in vrij getoets als in gemetseld-stevige verfpasta, het levensgeheim als een 'donkere' macht oproept. In 1883, op zijn drieëntwintigste jaar, ondergaat zijn visie een eerste verruiming. Waar hij voordien bij een nauwkeurige observatie van de nabije werkelijkheid bleef, die hij tegelijk op geheimzinnige wijze als 'bezield' ervaarde, treedt nu een verrijking in. Zijn verbeelding veert los, verleent aan de werkelijkheid en aan de geheimzinnigheid een nieuwe dimensie, waarbij het mysterieuze met tegelijk angstwekkende en aanlokkende vleugelslag uit de verste verten schijnt aan te zeilen.

In zijn 'Roeier', zijn 'Geërgerde maskers', zijn 'Zelfportret met bebloemde hoed' de voornaamste werken uit 1883, is dat duidelijk. Enerzijds rukt hij de realiteit dichtbij met onmeedogende brutaliteit, op levensgroot formaat, anderzijds ontglipt en duikt het mysterieuze weg in ongrijpbare verten. Zijn zelfportret, - aanvankelijk zonder vrouwenhoed! - is zeker het geheimzinnigste van de drie. M. De Mayer heeft in de 2e jg. van Openbaar Kunstbezit (nr 16, a) dit schilderij uitvoerig besproken en erop gewezen dat Ensor later, wellicht in 1888, dat zelfportret gedeeltelijk, in lichtere kleurengamma, heeft bijgewerkt. Werden toegevoegd: de gele vilthoed met kleurige bloemen, de zuur-paarse struisveer alsook de blauwig-grijze weerglans en het sierlijk ovaal die op zichtbare wijze het glas van de spiegel suggereren waarin Ensor zich bespied had. Er zit een dubbele verrassing aan die wijziging vast. Vooreerst: Ensor liet het gelaat van zijn portret van 1883 onaangeroerd. Onaangeroerd liet hij de felheid waarmee hij het aanpakte, de mannelijke kracht ervan, zijn wonderbaar klare, grote, tegelijk zo dichtbije en tegelijk zo verafliggende ogen, het verwonderd zelfbehagen waarmede hij zichzelf, die mooie, intelligente jongeling heeft ontdekt, het onbekende in zijn eigen ogen, in zijn eigen ziel heeft gezien en bespied. Aan de aangrijpende ernst waarmede hij zichzelf als een levend mysterie in 1883 heeft betrapt, heeft hij in 1888 niet geraakt; hij heeft enkel door grillige omschrijvingen en toevoegingen, - door vermomming of travestiemotieven - en door de zichtbare weergave van de spiegelglans het mysterieuze een meer actieve vorm en een ironische pointe willen verlenen, zoals hij dat van het jaar 1886 af deed, toen hij masker, doodskop en geraamte als de meest concrete vorm voor zijn bevrijde innerlijke visie aanwendde. De tweede verrassing is wel, dat Ensor niet in 1883 de vermommende strohoed aanwendde! Want in datzelfde jaar schilderde hij toch zijn eerste belangrijk masker-schilderij: de 'Geërgerde maskers', waarin bij de twee figuren van man en vrouw, de brutaliteit tot gruw wordt opgehitst door het opzetten van mombakkes-maskers, door vermomming! Maar die bebloemde hoed vond hij toen overbodig. De verrassing om de ontdekking van zijn eigen verschijning, 'een vreemde en zachte lokvogel, die uit de koele wateren van de spiegel als uit het onnoembare aanvloog' was hem voldoende.

In 1886 doet zich een tweede opvallende verrijking en verfijning voor in de Ensor-visie.

 Waar hij tot dan toe het mysterie in het diepst omfloerst heldonker verscholen zag, weet hij het thans besloten in het licht zelf, dat hij in de subtielste modulaties, als tastbare atmosfeer, als stralende, levende en bewegende substantie weergeeft, waarin alle zichtbare dingen zijn opgenomen en waaraan zij deelachtig zijn. Hij begint te etsen en op dat allerkleinste formaat ontplooit hij zulk een scherpte van psychisch doordringingsvermogen, een zuiverheid van natuuraanvoelen en een artistieke volkomenheid, waardoor hij op slag tot de enige geniale etser wordt, die we in het Noorden, sinds Rembrandt, kunnen nawijzen. De verinniging en toespitsing van zijn visie, die het etsen meebrengt, heeft ook terugslag op zijn geschilderd werk. Van 1886 af klaart zijn palet op, eerst in een overgangsgamma van zonderlinge Engelsrode- en gele-okersymfonieën, daarna in blankere, als 't ware oversneeuwde gamma's, die op verbazende wijze aan het palet van zijn grote voorloper, de Engelse lichtschilder en fantast, Turner, herinneren. Ten slotte zou hij zich in een fel klaroenend, helder palet uitdrukken. En deze drievoudige mogelijkheid van het verhelderde palet wendt hij gelijktijdig aan, zelfs in éénzelfde schilderij, zoals b.v. in het 'Zelfportret vóór de schildersezel'. Hier is het schilderij, op de ezel, in een duidelijk klaardere gamma gehouden dan het doek zelf waarin het is opgenomen!

Tussen 1886 en 1890 ontstaan schilderijen van een verbluffende gevoeligheid en ontroerende intimiteit: 'Jonge meisjes bij hun toilet' (1886), 'Karnaval op het strand' (1887), 'Geraamten die zich warmen', 'Atelierbenogdigdheden' en 'Stilleven met vruchten' (oorspronkelijk met papegaai, 'vreemde' vogel die hij overschilderde!), - alle uit 1889 - en in 1890 zou zijn 'Zelfportret vóór de schildersezel' zijn ontstaan. Ik vermoed eerder in 1889.

Is het portret in buste, op levensgroot formaat, 'Ensor met bebloemde hoed' zijn beroemdste zelfportret, het 'Zelfportret vóór de schildersezel' is verreweg het meest poëtische - een parel, een feilloos kleingedicht - waarin de Ensoriaanse psyche zich in de meest subtiele geschakeerdheid openbaart. En het is tegelijk onthutsend door zijn eenvoud. Zonder spoor van masker of vermomming, van doodskop of verhitte verbeelding.

James Ensor,  Ensor vóór zijn schildersezel

James Ensor, Ensor vóór zijn schildersezel, Olieverf op doek, 60 x 42 cm, gesigneerd onder links : Ensor, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen

Het schilderij is eerder klein en doet nog kleiner aan door die figuur te voeten uit gegeven, gezeten op een vouwstoel, vóór zijn schildersezel, waarop een schilderij prijkt (Christus, door lichtende stralenkrans omgeven?). Het lijkt kostbaar als een Vlaams primitief. Is Ensors blik hier onrustwekkend-trillend en in zichzelf gekeerd en klopt in het geraffineerd zwart van zijn jas de angst van zijn hart hoorbaar door, toch is een stralend gevoel van welbehagen, van fier en aristocratisch zelfbewustzijn de dominante. Deze dandy is verrast en opgetogen om zijn eigen schoonheid, die hem wordt geopenbaard door de spiegel waarvoor hij model zit: hij ziet zich in een schemerend-lichtende sfeer. De plankenvloer van zijn atelier snijdt hij op de voorgrond bruusk af door een donkere, horizontale kleurstrook: waardoor hij als 't ware op een schouwtoneel ten toon zit! En alles aan hem is verfijnd: zijn blik, de snit van zijn gezicht, zijn haardos, zijn snor, zijn baard, de snit van zijn jas, zijn gele pantalon, de veerkracht van zijn benen, zijn fonkelend palet, en dan zijn krachtige, mannelijke, zenuwige hand, die de schildersstok - geen penseel! - hanteert, de wichelroede van de tovenaar Ensor, die weet dat hij wonderen verrichten kan!

De kleur is verbazend volklinkend en ongemeen discreet-gedempt tegelijk. Alles baadt in een atmosfeer van lichtende schemer, die tastbaar en snijdbaar is en doortrild van geestelijke geladenheid. Tegen de gedempte, neutrale achtergrond van een onnaspeurbaar-rijke gamma van grijzen en van het vergaan geel in de plankenvloer, klinkt wonderbaar omfloerst het drievoudig akkoord van het zwart van zijn jas, het Engelsrood van stoel en schildersezel, de gele oker van zijn broek. Dit magisch geladen schilderij munt tevens uit door ongelooflijke zuiverheid in de schriftuur, in de getekende vorm. Zonder de subtielste ervaringen met de etsnaald zou dergelijk resultaat niet mogelijk geweest zijn. Men lette in dat opzicht speciaal op het geisoleerde gipsen anatomiemodel, op de uiterste voorgrond links, dat met geniale slagzekerheid en discretie, in schemertoon, is getekend en meteen geboetseerd.

Dat zelfportret heeft Ensor niet da prima, niet in één geut geschilderd. Het wonder daarbij is dat in de finale staat waarin het ons getoond wordt, het als 't ware in de roes van een uitzonderlijke begenadiging, als vanzelf en ineens ontloken is. Maar deze uiteindelijke, zegevierende slotfase is de bekroning van zorgvuldig herwerken en overwerken: de toon is te rijk en te veelstemmig om da prima bekomen te zijn.

Er komen wel zonderlinge dingen in dit schilderij voor.

De stoel moet er oorspronkelijk anders uitgezien hebben, met een rugleuning die Ensor echter wegschilderde om er finaal een sierlijke vouwstoel van te maken! Hoe de muur op de achtergrond, als structuur, in elkaar zit is niet erg duidelijk. Het Engelsrood van zijn schildersezel loopt achter zijn palet door in een horizontale strook, en komt ook voor tussen zijn benen. Dàt zijn 'moderne', picturale vrijheden die men alleen bij nauwkeurige analyse ontdekt, maar die de intensiteit van het schilderkunstig kleurfenomeen verhogen. En zoals Ensor, na voleinding van zijn 'Zelfportret met de bebloemde hoed', met ironische pikanterie, in grillig spel, hier en daar toch nog een toets toevoegde (bv. één sierlijk opverend snorhaartje!), zo heeft hij ook in het hier besproken Zelfportret, hier en daar, op een bepaald moment, finaal, speels, eigenaardige pointes aangebracht, die misschien onbewust zinvolle tekens zijn. Het meest opvallend zijn de twee veertjes waarmee hij de punt van zijn schildersstok sierde. Ensor is de meest enigmatische schilder die Europa, tegen het einde van de XlXe eeuw voortbracht. Psychisch even raadselachtig en gecompliceerd, thematisch even rijk aan geestelijke en onverklaarbare 'inhoud' en artistieke bezieling als zijn enige voorganger in de Kunst van het Noorden: Hiëronymus Bosch.

Download hier de pdf

James Ensor - Ensor vóór zijn schildersezel