Misschien leerde ook u het werk van Jordaens kennen op grootmoeders koekentrommel: Soo d'oude songen (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen) of De koning drinkt (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel) waren lange tijd even populaire dekselversieringen als Rembrandts Nachtwacht (Rijksmuseum, Amsterdam) in gedreven koperkleurig blik. Het waren succesvoorstellingen, en uit de lage kwaliteit van de reproduktie blijkt duidelijk dat dit succes niet te danken was aan de schilderkunstige kwaliteit van deze werken.
Het ging meer om Jordaens als begrip, als vertegenwoordiger van een groot, volks verleden. Wat daar precies mee bedoeld wordt, lezen we bij Felix Timmermans als hij in zijn roman Adriaan Brouwer de spontane, volkse Jordaens tegenover de aristocratische seigneur Rubens stelt. Dit illustreert treffend de rol die Jordaens bij de Vlaamse bewustwording kreeg toegewezen, en waaraan hij in de kunsthistorische literatuur de vernederlandsing van zijn naam dankt: Jacob in plaats van Jacques.
Maar dit is slechts een detail. Reeds eerder werd in Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen (1963) gewezen op het vertekende beeld van Jacob Jordaens als vertegenwoordiger van een Pallieteriaanse levenswandel, en terecht: de schilder had ook in zijn tijd succes, maar dan om andere redenen. Jordaens wist zich op de toenmalige kunstmarkt te handhaven. Hij was daarbij in heel wat opzichten schatplichtig aan Rubens, maar hij wist naar stijl en inhoud zijn werk op een gans eigen manier te kleuren, wat zijn tijdgenoten sterk moet hebben aangesproken. En dit aspect van zijn œuvre willen we hier belichten.