In 1540 verliet het verwereldlijkt kapittel de vroegere abdij en nam haar intrek in de toenmalige St.-Janskerk. Drie jaar later werd door Karel V het Hof van St.-Baafs, eertijds in de Gouvernementstraat, als zetel van de proosdij en als verblijfplaats van de proost aan Lucas Munich aangeboden.
De geestelijken namen hun artistieke schatten mede. Sommige werden ondergebracht in de proosdij. Andere stukken kwamen terecht in de kathedraal, zoals de dodenrol van 1406.
Die dodenrol bestaat uit eenenvijftig aan elkaar genaaide vellen perkament en een geplakt stuk, dat versierd is met een miniatuur. Het geheel is vastgehecht aan een houten rol, die bedekt is met een lederen omslag met stempelversiering. Ze was in 1406 uitgevoerd in opdracht van abt Joris van der Zichelen, die daarbij om gebeden vroeg voor de zielerust van zijn laatste twee voorgangers, Jan III en Wouter III, en voor andere leden van de abdij. In de middeleeuwse kloosters was immers de gewoonte ontstaan om sommige kerken en religieuze instellingen, die deel uitmaakten van een gebedsgenootschap, van een soort mystieke gebedsketen ten gunste van hun overledenen, op de hoogte te brengen van het afsterven van medeleden, een pater, broeder, zuster of weldoener van de instelling.
Die mededeling werd geschreven op een perkamenten rol en bevatte enige biografische gegevens betreffende de overledene. Wie de dodenrol in handen kreeg, schreef hierop onder meer hoeveel missen hij zou laten opdragen voor de zielerust van de afgestorvene.