In een wereld waar de sociale bewogenheid aan betekenis wint, wil hij zijn werk geïntegreerd zien in een stedelijke omgeving, in samenspel met architectuur. Met andere woorden: kunst hoort op straat, voor het publiek zichtbaar te zijn. Hij wil openbare plaatsen en gebouwencomplexen met hoog oprijzende kunstwerken verlevendigen, alhoewel hij op dit punt ondanks alles inhaakt op de kunst van zijn voorvaderen waar lijnen, licht en ruimtelijke vormen aan indrukwekkende monumenten een magische, met de omgeving harmoniërende gestalte geven. Bewust breekt hij met de in zijn land en ook elders heersende conventionele esthetische normen en streeft een nieuwe plastische logica na.
Meer nog, hij voorspelt het einde van de schilderkunst 'die tot een folkloristisch verschijnsel gedoemd is. In de moderne samenleving en ruimtelijke ordening zal de beeldhouwkunst de plaats van de schilderkunst innemen...' waarmee hij meteen het picturaal aspect van zijn oeuvre wil belichten.
En zoals ieder waarachtig kunstenaar wil Dubon zijn werken door een theorie geschraagd zien, al dan niet origineel van aard.
Voor Dubon is sculptuur lineaire beweging en ritme in kleur. Sculptuur is naakt, dit is los van het anekdotische, literaire en emotionele. Hét probleem waar hij zich mee bezig houdt is dat van het groeiproces van ruimtelijke vormen in een ruimtelijke omgeving, dat hij ietwat paradoxaal de 'statische beweeglijkheid' noemt.