Bij het afbeelden van Maria had de romaanse kunst, daarin sterk afhankelijk van de Byzantijnse traditie, vooral oog gehad voor de majesteit van de tronende Moeder Gods. Heel anders echter zou de gotiek haar voorstellen. De gewijzigde geloofsbeleving van de Xlle en XIIIe eeuw, die onafscheidbaar blijft van de opkomst en de bloei van de gotiek, liet een meer vertrouwelijke verhouding ontstaan tussen het heilige als ideaal van kuisheid, zachtmoedigheid en deemoed, zelfs van vrouwelijke lieftalligheid. Men roemt haar als de goede vergevende moeder, alvermogend bij Haar goddelijke Zoon.
Nooit tevoren trouwens had men Maria zo zeer vereerd. Het is dan ook geen toeval dat de meeste grote kathedralen haar gewijd zijn en dat ze in die kathedralen de ereplaats krijgt aan een der luisterrijke portalen. Aan die kathedralen zouden de eerste types ontstaan van die ontelbare staande Madonna's die toen in Frankrijk en in heel West-Europa zouden gebeeldhouwd of gesneden worden. Men denke slechts aan de Onze Lieve Vrouw van het noordportaal van de Notre-Dame te Parijs, aan de beroemde 'Vierge dorée' van het zuidportaal van de kathedraal van Amiens.
Naast de monumentale skulptuur ontstonden talrijke kleinere devotiebeelden, waarvan de produktie in de hand was gewerkt door de ontwikkeling van het plan van de gotische kerken met hun talrijke kranskapellen en door de verbreiding van de particuliere devoties, in het bijzonder juist deze tot de Heilige Maagd. Niet al deze devotiebeelden waren meesterwerken, maar vele bereikten een volmaaktheid die hen verheft op het peil van ware doorvoelde kunst.