Inhoud

  • De wankelende dinosaurussen. België's grootste musea happen naar adem.
  • De farao's op een schijfje!
  • We komen van ver maar wel met grote passen
  • De Boedha in de Drakenpoort
  • Carl Andre
  • Rubens zilveren lampetstel
  • 'Anders gekleed, anders gedragen. Drie Antwerpse kerken openen hun kleerkast'
  • Panamarenko
  • Re-touche, 250 schilders van de Gentse academie
  • Pieter Breugel de Oude
  • Jheronimus Bosch
  • Exit Congo
  • Recentie

De wankelende dinosaurussen.

België's grootste musea happen naar adem.

De hele kafkaiaanse heisa rond het Belgische Filmmuseum illustreerde onlangs 
op een pijnlijke manier het onvermogen van de federale overheid om met haar culturele instellingen om te gaan. 

Vermoedelijk zal diezelfde overheid tijdens het voorzitterschap van de Europese Unie zichzelf wel fier op de borst kloppen en krijgen de internationale delegaties heel wat Belgische kunst en cultuur in hun welkomstmand gestopt. Maar wie doordringt tot de catacomben en de coulissen van België's grootste musea stelt vast dat deze dinos­aurussen wankelen en dat er dringend een sterke voogdijoverheid moet komen met een eigen visie over de missies van deze instel­lingen, aangepast aan de culturele noden van vandaag. 

De federale musea vallen onder de bevoegdheid van de Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele aangele­genheden. (DWTC) Die DWTC maken bestuurlijk deel uit van de Diensten van de Eerste Minister, maar staan onder het gezag van de federale minister voor het wetenschapsbeleid. In de loop der jaren kwamen er met de verschillende staatshervormingen en al naar gelang de behoeften van één van de gemeenschappen of gewesten bevoegdheden bij of verdwenen er. Zo controleren de DWTC ook nog de Koninklijke Muntschouwburg, het Nationaal Orkest van België en voorlopig nog, het Paleis voor Schone Kunsten. In dit kluwen schuiven hete appels gemakkelijk van her naar der. Eén van de problemen in het beleid bij de DWTC tegenover de federale musea is de historische traditie van het Wetenschapsbeleid. Want naast de bekende Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België (KMKS), de Musea voor Kunst en Geschiedenis (KMKG), het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en het Koninklijke Museum voor Midden-Afrika (KMMA) zitten er ook nog andere passagiers op de boot zoals het Koninklijk Meteorolo­gisch Instituut (KMI), het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie (BIRA), het Studie-en Documentatiecentrum Oorlog en Heden­daagse Maatschappij (SOMA), het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK), het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën (ARA), en tenslotte de Koninklijke Sterrenwacht van België en het Planetarium (KSB). 

De DWTC vertegenwoordigen de Minister van Wetenschapsbeleid in de beheerscommissies van deze instellingen. Het valt onmiddellijk op in dit rijtje van onuitspreekbare acroniemen dat er vreemde eenden in de bijt zitten met verschillende politieke belangen. 
Zo is er een duidelijk verband tussen het ruimte-onderzoek en de verschillende bedrijven en industrieën die rond ruimtevaart werken. Het gemeenschappelijk kenmerk is het wetenschappelijk onderzoek en het weze gezegd: onze federale instellingen hebben wat dat betreft een ijzersterke internationale reputatie. Maar inzake publiekswerking is het huilen met de pet op. Vele wetenschappers houden krampachtig de deuren van hun instellingen gesloten onder het motto dan ze in de eerste plaats een wetenschappelijke taak hebben en dat de nieuwsgierigheid van het grote publiek hen alleen maar van hun onderzoek zou afleiden. Terwijl in Vlaanderen de consulenten en steunpunten inzake publiekswerking over elkaars voeten struikelen zijn de federale musea reeds blij wanneer de Brusselse museumraad een aantal thematische museumroutes uitstippelt die de Brusselse musea met elkaar verbinden. 

Een ander heikel punt binnen onze grootste musea is het perso­neelsbeleid. Terwijl in Gent en Antwerpen de stedelijke overheid relatief gemakkelijk personeel kan aannemen, verplaatsen en collectief opleiden zitten de DWTC schijnbaar binnen een streng harnas van reglementen en ambtenarijtraditie. Zo is het totaal onbegrijpelijk dat ze, na het vertrek met stille trom van hoofdcon­servator Van Noten van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, er niets beter op vonden diens rol te laten overnemen door Eliane De Wilde, hoofdconservator van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België. Terwijl elk privé-bedrijf een beroep zou doen op een tijdelijke crisismanager, maken de DWTC één van hun beste en hardst werkend kracht ook nog eens gedeeltelijk verantwoordelijk voor de KMKG. Nochtans zouden privé-consulting­bureau's zoals KPMG, Price-Waterhouse-Coopers enz ... maar al te graag voor een prikje of zelfs gratis hun good citizenship betonen met het lenen van een interimmanager. Op voorwaarde natuurlijk dat de vacature zo snel mogelijk open wordt verklaard, wat tot nu toe nog altijd niet het geval is ... 

Het zou toch moeten mogelijk zijn dat de federale musea een aparte behandeling krijgen binnen de structuur van de federale wetenschappelijke instellingen en vooral de middelen waar ze recht op hebben. Maar zolang onze politici Brussel nog altijd als een symbolische speeltuin zien, dreigen de Federale Wetenschappelijke en Culturele instellingen meer en meer te verwezen. Het zou anders een mooie maar spijtige les zijn voor de federale overheid indien ze tijdens het voorzitterschap van de Europese Unie met haar gasten voor gesloten zalen staat. Tijdens de middag sluiten immers een aantal zalen van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België wegens gebrek aan personeel. Ze zal het zelf kunnen uitleggen aan haar Europese gasten. 

De farao's op een schijfje!

De farao's op een schijfje! 

De farao's op een schijfje!

Op de tweede CD-ROM in de serie, "Egyptische Schatten in Europa" tonen de 
"Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis" (Brussel) 1500 objecten uit hun collectie. Wetenschappelijke objectinformatie, hiëroglifische teksten en kleurenfoto's worden interactief getoond. Het basisprogramma, dat afgestemd is op het geïnteresseerde publiek, heeft een uitgebreide modus die toegang geeft tot de volledige database en die gedetailleerde wetenschappelijke informatie biedt voor wetenschappers en amateurs. 

Het zoeksysteem geeft de mogelijkheid van gecombineerde zoekacties. Het hyperlink glossarium van ongeveer 400 onder­werpen verklaart Egyptologische woorden en begrippen, geïllus­treerd met afbeeldingen en lijntekeningen. Wetenschappelijke informatie over goden, koningen, dynastieën, archeologische plaatsen, enz., wordt op een gebruikersvriendelijke manier gegeven. 
De rondleiding presenteert vijftien objecten van de collectie met gesproken commentaar. 
De gebruikersinterface en informatie van deze CD-ROM is beschik­baar in zeven talen: Duits, Engels, Frans, Italiaans, Nederlands, Portugees en Spaans. 
Deel III-IV van de serie "Egyptische Schatten in Europa" zullen volgen in de loop van 2001. De publicatie van deel V-VIII is voorzien voor het jaar 2001. De delen IX-XI zullen verschijnen in 2002. De serie zal worden voortgezet en uitgebreid met andere Egyptische collecties. 

Op de Champollion home page www.EgyptianTreasures.org krijgt U meer informatie over het project, toekomstige CD-ROMs, datum van uitgave en demo's die gedownload kunnen worden. 
Toch een woordje van kritiek. Ergens op de cd-rom kan je een blik werpen op de museumzalen en al snel wenste je dat je dat niet gedaan had. Hoe knap en rijk de collectie zelf is, hoe oubollig zijn de zalen waarin ze getoond wordt. Eigenlijk had men deze 'rond­blik' weg kunnen laten, want meer dan wat vitrines met vooral veel tegenlicht is er niet te zien. Als men nu eens zou beginnen met de thematiek en systematiek van deze cd-rom in de praktijk om te zetten, dan zou het geheel veel meer aanspreken. Nu voelen alleen de mummies zich hier thuis. 

Mijn oordeel: 
Een mooie bijdrage in een schitterende reeks waaruit blijkt dat de collectie van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis moeiteloos standhoudt naast 'grotere broers' als Amsterdam en 
St.Petersburg. 

Praktisch

Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (KMKG) 

Projectontwerp en coördinatie: Prof. Dr. Dirk van der Plas (ed.) 
Centrum voor Computer-ondersteund Egyptologisch Onderzoek (CCER) Faculteit Godgeleerdheid- Universiteit Utrecht Nederland 

We komen van ver maar wel met grote passen

Vitrine van de illustratoren leeskamer

Vitrine van de illustratoren-leeskamer

Waren er al kinderboeken in 1900? Hoe is het dagelijks leven van een kind veranderd doorheen de 20ste eeuw? 

Het Literair Museum in Hasselt ging een samenwerking aan met het Museum voor Sierkunst  en Vormgeving in Gent en realiseerde een ontdekkingstocht langsheen kleine kamertjes, met verborgen luikjes, kijk- en voeldozen met speelgoed  en snoep. En natuurlijk met heel veel boeken.  Voor jongeren van 9 tot 14 jaar is er een speurtocht door de tentoonstel­ling, individueel of in groep. Ook zelf je kaft ontwerpen is mogelijk. ledere bezoeker kan zelf zijn kinderboek van de eeuw kenbaar maken door een blanco boekomslag te voorzien van titel en auteur en even­tueel een origineel omslagontwerp.

De omslag kan ter plaatse gemaakt worden, maar mag ook mee naar huis genomen worden en later aan het museum terugbezorgd worden.  Alle ingezonden omslagen komen rond een boek op een boekenrek in de tentoonstelling.  Enkele bekende Vlamingen als Marc de Bel, Bart Moeyaert en Alida Neslo gingen al voor en hun keuze is reeds in de tentoonstelling te zien. Elke omslag doet bovendien mee aan een wedstrijd, met uiteraard kinderboeken als prijs.

Naast deze tijdelijke tentoonstelling lopen er ook een aantal permanente expo's. Er staan een aantal kijkkastjes waardoor je meer te weten komt over jeugdauteurs en illustratoren. Ook de steenkoolmijnen in de literatuur komen aan bod. Het verhaal van de mijnen gekoppeld aan jeugdlitera­tuur met hetzelfde onderwerp. Wil je te weten komen hoe een boek gemaakt wordt, stap voor stap? Het wordt je haarfijn uit de doeken gedaan. Al deze tentoonstellingen worden uitgebreid met speurtochten en geleide bezoeken.

De boeddha in de Drakenpoort

De Boeddha in de Drakenpoort

De Boeddha in de Drakenpoort

Longmen is een boeddhistisch grottencomplex nabij de stad Luoyang in de Centraal-Chinese provincie Henan. Longmen betekent letterlijk Drakenpoort. Deze site vormt met zijn steile rotsoevers langsheen de Yi-rivier inderdaad een natuurlijke poort. 

In 493 nC koos keizer Xiaowen van de Noordelijke Wei-dynastie de nabijgelegen cultuurstad Luoyang als nieuwe hoofdstad. 
Tussen de 5de en de 10de eeuw vond er een ongeziene bouwactivi­teit plaats aan beide rivieroevers. Niet minder dan 2345 grotten met meer dan 100.000 voorstellingen van de Boeddha werden uitge­houwen in de rots. 
De sculptuur van Longmen biedt een overzicht van de vroege Chinese beeldhouwkunst, vanaf de Indische en Centraal-Aziatische invloeden tot de puur Chinese stijl. Ook de evolutie van de architec­tuur, de kledij, decoratieve elementen en de kalligrafie komen ruim aan bod in de duizenden nissen en beeldhouwwerken. 
In december 2000 werd Longmen erkend door Unesco als wereld­cultureel erfgoed. Het etnografisch museum ontvangt, als eerste, 54 originele kunstwerken afkomstig uit Longmen. Beelden van Boeddha, Bodhisattva's, wachters en hemelse nimfen tonen de luister van Longmen. Een stoepa, stenen fragmenten en het afgietsel van een volledige grot versterken het totaalbeeld. Bovendien is er ook de tombe van Anpu te zien, een koopman uit Uzbekistan, die in de 7de eeuw werd begraven. De voorwerpen uit dit graf behoren tot de topstukken van de vermaarde Tang-kera­miek. 

Praktisch

Etnografisch Museum, Antwerpen, van 23 maart tot 27 juni 2001

Carl Andre

Carl Andre (º1935, VS) bouwt beelden op uit houten blokken, stenen en platen metaal. Dit werk wordt gerekend tot de minimal  art. Minimal art is de kunst waarbij de inhoud van het werk en de betekenis van de kunstenaar, ondergeschikt zijn aan de idee.

Sinds het einde van de jaren '60 wordt de term algemeen toegepast op dit soort van driedimensionaal werk. Voor de minimale schilder­kunst gebruikt men termen als hard edge en colorfield painting. In het oeuvre van Carl Andre kan je drie ontwikkelingsfasen onder­scheiden: sculptuur als vorm, sculptuur als structuur en sculptuur als plaats. Eind jaren vijftig hakt en zaagt hij geometrische vormen en maakt structuren van gelijke elementen in styrofoam, beton, steen of hout. Vanaf de tweede helft van de jaren  '60 verlaat hij de vorm  en legt  alle accenten op de structuur. Hij maakt vloersculpturen: lange  rijen bakstenen of metalen platen die als een zware, logge massa  de ruimte bepalen. Hij creëert hierdoor een  wisselwerking: de sculp­tuur maakt deel uit van de  ruimte en de ruimte is een  deel van de sculptuur.  Er komt een  extra dimensie  bij als je niet alleen naar het werk kijkt, maar er ook overheen loopt. Het kunstwerk wordt dan lijfelijk ervaren.

In een  derde fase (na 1970) is het de sculptuur  als ruimte die belang­rijker wordt. Andre stelt verrassende composities samen: o.a. Stone Field Sculpture (1 977), een geheel van  364 keien uit de ijstijd, of Fireworks (1983) dat bestaat uit 40 verschillende  leeggeknepen verf­tubes samengebracht op  één rechte lijn. De vormen die ontstaan bij het aaneenschuiven van vierkanten werken in een aantal  sculpturen suggestief. Ook  in de titels schuwt Andre het associatieve of illustra­tieve niet. Vanaf de tweede helft  van de jaren '80  maakt hij ook tekstbeelden met de typemachine, waarbij hij letters en woorden evenwichtig over het papier verdeelt. Voor  het Middelheimmuseum  maakt hij op  Middelheim-laag een monumentale installatie met balen  stro.

Praktisch

Openluchtmuseum Middelheim, van 20 mei tot 29 juli 2001

Rubens zilveren lampetstel

Rubens zilveren lampetstel

Rubens zilveren lampetstel

Op 11 december 1999 is het sidderen en beven in Monaco: Sotheby's veilt er immers een schitterende zilveren set bestaande uit een kan en een  bekken.

De stad Antwerpen wil de 4150 gram zilver aankopen voor het Rubenshuis, en heeft daar een goede reden voor. Eerst en vooral is het kunstwerk een prachtig voorbeeld van Vlaams zilverwerk uit de 17de eeuw. Maar vooral van belang is dat de kan en het bekken zijn vervaardigd door één van de voornaamste Vlaamse edelsmeden uit de baroktijd, Theodoor de Rasier, een kunstenaar die overigens in relatie is met Peter Paul Rubens. Bovendien is het pronkstuk door de barokke vormentaal in vele opzichten door de grote schilder beïn­vloed. De schaal bevat een bekoorlijke afbeelding van Suzanna en de Ouderlingen, omlijst door de  rijkversierde boord met cartouches en een  putti. De kan daarentegen is samengesteld uit tal van mytho­logische motieven die verwant zijn met de maritieme iconografie. Het zilveren ensemble is op een bepaald ogenblik in bezit van Rubens, 'een silvere lampetschotel metten pot, weegende tsamen 17 marken' lezen we in zijn nalatenschapsinventaris in 1640. Het is tot de dag van de veiling in handen van rechtstreekse afstamme­lingen van Rubens. De aankoop kan helaas niet doorgaan want wordt op een haar na gemist.

Toch komt het pronkstuk - met steun van de Koning Boudewijn­ stichting - na ruim 360 jaar terug naar het Rubenshuis. Een boei­ende dossiertentoonstelling met zelden getoond materiaal uit binnen- en buitenlandse instellingen.

Vermeldenswaard is zeker dat naar aanleiding van deze tentoon­stelling de acteur Karel Vingerhoets een reeks opvoeringen brengt van  de monoloog 'Het convivium van Jacobus Edelheer', geschreven door Bert Popelier. In zijn tafelrede schetst Edelheer, een vooraanstaand functionaris van de stad Antwerpen, het politieke en filosofi­sche  klimaat van het ogenblik. De locatie is afwisselend het Groot Atelier in het Rubenshuis en de stemmige zalen van het Museum Mayer van de Bergh.

Praktisch

 Rubenshuis, Antwerpen, nog tot 5 juni 2001

'Anders gekleed, anders gedragen. Drie Antwerpse kerken openen hun kleerkast'

Het thema mode is ook voor de kerken geen ongekende. Heel wat kerkelijk textiel heeft de mode op de voet gevolgd of is een eigen modieus leven gaan leiden. Wel gaat een bepaalde mode hier veel langer mee.

Omdat dit religieuze textiel in sacristiekasten opgeborgen blijft en omwille van minder gebruik nog nauwelijks het daglicht ziet, is dit modejaar 2001  een gelegenheid om deze kerkelijke mode nog eens uit de  kast te halen.  Drie Antwerpse kerken openen hun kleerkast: St.-Andries-, St.-Carolus Borromeus- en St.-Jacobskerk. Elke kerk zal één  of meerdere thema's belichten.

De St.-Andrieskerk kan uitpakken met 'de  garderobe van  O.-L.­ Vrouw'. Het verrast eenieder te zien over wat een (kleur-)rijke garderobe zo een  processiebeeld van Onze-Lieve-Vrouw beschikt: een  stoffelijk bewijs van  Maria's populariteit. Een apart fenomeen hierbij is de  recyclage van mooie 18de-eeuwse baljurken  tot zo'n madonnamantel.

De St.-Carolus Borromeuskerk met de kantkamer, richt zich op kant, borduurwerk en habijten: 'hyper - en anti-modieus'.

De St.-Jacobskerk met de rijkste verzameling kerkgewaad: 'kazuifels in alle kleuren en stijlen'. Verspreid over een  twintigtal zijkapellen kun je de evolutie volgen van  de  liturgische gewaden, gaande van het figuratieve 16de-eeuwse Passiegewaad - het oudst bewaarde in Antwerpen, tot gestileerde hedendaagse creaties. En wil(de) je zelf een kazuifel maken: lees dan damesblaadjes uit het begin van de 20ste eeuw.

Praktisch

St.-Andrieskerk, St.-Carolus Borromeuskerk & St.-Jacobskerk, van 29 mei tot 30 september 2001

Praktische informatie: Bisdom Antwerpen en op Topa.be

Panamarenko, 1940, Aeromodeller

Panamarenko, 1940, Aeromodeller

Panamarenko

In zijn  zoektocht naar het maken van vliegmachines, voertuigen en ruimteschepen, is Panamarenko al sinds de jaren '60 gefascineerd door de natuurwetten, de  bewegingen van insecten en dieren, de  natuurelementen en energiebronnen.

Hij ontwikkelt hierin zijn eigen vormentaal die aanleunt bij de wetenschappen, maar die duidelijk een eigen originele positie inneemt. Panamarenko's uitgangspunt hierbij is dat niets zomaar aangenomen wordt, zodat hij alles zelf opnieuw onderzoekt en berekent. Hijzelf is als een uitvinder-ingenieur die ervan droomt om de mens  op eigen krachten in het luchtruim te laten voortbewegen. Uit de wetenschap  destilleert hij zijn eigen afleidingen, theorieën en bouwsels. Reeds bestaande vaartuigen zoals de zeppelin, de onderzeeër, het vliegtuig of de auto worden op een meer esthe­tische manier heruitgevonden, waarbij de harmonie tussen materia­liteit en functionaliteit centraal staat. De werken die hij steeds handmatig  realiseert, bezitten opmerkelijke poëtische kwaliteiten, en bevinden zich tussen kunst en wetenschap.

Praktisch

SMAK, nog tot 21 mei 2001

Re-touche, 250 jaar schilders van de Gentse academie

'Re-touche' is een typische term uit de restauratie welke wijst op herstel, hier verwijzen we naar een nieuwe aanraking, in dit geval met de 250-jarige geschiedenis van de Genste Academie. Via historische aanknopingspunten worden oudere en  recentere stukken thematisch verwerkt.

De thema's zijn geïnspireerd op elementen van de plastische taal zodat de aandacht van de bezoeker zoveel mogelijk naar de  intrin­sieke kwaliteiten van de schilderijen wordt getrokken. Er worden eveneens plaasters, tekeningen, foto's en documentair materiaal in de tentoonstelling opgenomen. De grote thema's zijn (Zelf-)portret, Tonaliteit  en decoratie, Lijn, Mimesis, Kolorisme en matière en Purgatorium.

Praktisch

Kunsthal De Sint-Pietersabdij, Gent, van 7 september tot 7 oktober 2001

Pieter Bruegel de Oude, Meestertekenaar en Humanist

In samenwerking met het Metropolitan Museum in New York organiseert Museum Boijmans Van Beuningen in 2001  een grote overzichtstentoonstelling van tekeningen en grafiek van Pieter Bruegel de Oude.

Pieter Breugel de Oude, 1525-1569, De schilder en de kunstkenner

Pieter Breugel de Oude, 1525-1569, De schilder en de kunstkenner

Behalve schilder was Pieter Bruegel de Oude (ca. 1525- Brussel 1569) ook een meesterlijk tekenaar. Van de achtenzestig tekeningen die van hem bewaard gebleven zijn, zullen ruim vijftig in Museum Boijmans Van Beuningen getoond worden. Daarnaast wordt aandacht besteed aan zijn grafisch werk aan de hand van een veer­tigtal prenten. De tekeningen en prenten komen uit de collecties van musea in Europa en Amerika  alsmede uit diverse particuliere verzamelingen. Gezien de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van dit werk op papier is een tentoonstelling van een dergelijke omvang een uitzonderlijke gebeurtenis.

Aan de tekeningen van Pieter Bruegel de Oude is voor de laatste keer in 1975 in Berlijn een groot overzicht gewijd. Sindsdien is door wetenschappelijk onderzoek de kennis over zijn oeuvre aan teke­ningen en grafiek aanzienlijk verbeterd. Dat betekent onder meer dat een  groot aantal tekeningen niet langer aan hem wordt toege­schreven. De tentoonstelling in Rotterdam en New York geeft voor het eerst een beeld van het opgeschoonde oeuvre. Een aantal van deze bladen wordt echter wel getoond onder meer om te laten zien hoe het beeld van Bruegel de Oude als tekenaar/ontwerper steeds helderder is geworden.

'Pieter Bruegel de Oude, Meestertekenaar en Humanist' zal na Rotterdam alleen nog te zien zijn in het Metropolitan Museum in New York. Bij de tentoonstelling verschijnt een Engelstalige weten­schappelijke catalogus alsmede een Nederlandse uitgave die op een breder publiek gericht is.

Praktisch

Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam, van 24 mei tot en met 5 augustus 2001

Jheronimus Bosch', 1450-1516, De keisnijding

Jheronimus Bosch', 1450-1516, De keisnijding

Jheronimus Bosch

Over zijn leven valt al net zo weinig met zekerheid te vertellen als over de betekenis van zijn schilderijen. Toch geldt Bosch (ca. 1450-1516) als een van de meest tot de verbeelding sprekende kunstenaars van zijn tijd.

Dat heeft hij te danken aan zijn raadselachtige voorstellingen vol duivels, monsters en andere fantastische creaturen. Over de  moge­lijke interpretaties daarvan zijn inmiddels  boekenkasten vol geschreven en nog steeds wordt hierover druk gespeculeerd onder kenners.

Ter gelegenheid van Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001 heeft Museum Boijmans Van Beuningen de bijna onmogelijke taak op zich genomen een tentoonstelling over het leven en werk van Jheronimus(of Jeroen) Bosch te organiseren. Uitgangspunt daarbij is de  eigen collectie. Het doel van de tentoonstelling is niet alleen om enkele hoogtepunten uit het oeuvre van de wereldvermaarde kunstenaar bijeen te brengen, maar vooral ook om te laten zien hoe zijn gedachtenwereld aansloot bij die van zijn tijdgenoten, onder wie de beroemdste Rotterdammer uit de geschiedenis, Erasmus.

De collectie van Museum Boijmans Van Beuningen bevat naast vier originele panelen van Bosch (uit een totaal van ca . 25 als authentiek beschouwde schilderijen!) ook enkele tekeningen en een vijftal navolgingen van Bosch. Daarnaast bezit het museum de grootste collectie materiële volkscultuur uit de  late middeleeuwen in Nederland zoals huishoudelijke gebruiksvoorwerpen, maar  ook kerkelijk vaatwerk en pelgrimsinsignes. Met  de eigen collectie als uitgangspunt wordt een  beeld geschetst van de wereld van Jeroen Bosch. Historische en sociale achtergronden treden prominent  op de voorgrond, waarbij Bosch niet als een eigenzinnige en wereld­vreemde eenling, maar veeleer als een  kind van zijn tijd gestalte zal krijgen.

Daarnaast is het museum druk bezig om ook de nodige bruiklenen van werken van Bosch aan de tentoonstelling toe te voegen. Uiteraard zullen daar de bekende, zeer kwetsbare drieluiken zoals De tuin der lusten, het hoogtepunt van de collectie van Museo  del Prado in Madrid, niet bij kunnen zijn, maar wel beroemde kleinere werken uit diverse Europese en Amerikaanse instellingen. Ook Bosch' tekeningenoeuvre is zo goed als volledig te zien op de expo­sitie.

De presentatie wordt verder aangevuld met belangrijke schilderijen en tekeningen uit de omgeving van Bosch. De wetenschappelijke leiding van de tentoonstelling is in handen van Prof. dr. Jos Koldeweij (Nijmegen), erkend specialist op het gebied van de kunst en kunstnijverheid van de Late Middeleeuwen en Renaissance in de Nederlanden. Koldeweij was nauw betrokken bij de organisatie van de tentoonstelling 'In Buscoducis', over kunst en cultuur in de geboorte- en- woonplaats van Jeroen Bosch in de periode 1450-1629 ('s-Hertogenbosch 1990).

Tijdens 'Jheronimus Bosch', van 1 september t/m  11 november 2001, hanteert Museum Boijmans Van Beuningen verruimde openings­tijden zodat iedereen de tentoonstelling kan bezoeken. Vanwege het bijzondere karakter van de expositie en vanwege de hoge kosten die ermee zijn gemoeid, wordt een extra toeslag berekend op de normale entreeprijs. Een gewoon toegangskaartje zal f 20,­ kosten (groepsprijs f 15,- pp.).

Praktisch

Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam, van 1 september tot en met 11 november 2001

Exit CongoMuseum

Deze tentoonstelling vormt een eerste aanzet tot de geplande renovatie van de tentoonstellingszalen. Uitgangspunt is 125 topstukken uit de permanente collectie die eerder al deel uitmaakten van de tentoonstelling 'Verborgen schatten', in 1995.

Exit Congo

Exit Congo

Na een rondreis langsheen 9 Europese en Noord-Amerikaanse musea worden deze voorwerpen nu onderworpen aan een kritische reflectie, waarbij de bezoeker aangezet wordt na te denken over de bewaring en  presentatie van deze stukken doorheen de tijd. Wat is hun herkomst en hoe kwamen ze in de collectie terecht? Wie kocht ze aan? Waaraan hebben ze hun 'bevoorrechte' status te danken?  Gelijktijdig hiermee geven acht hedendaagse kunstenaars gestalte aan hun visie over het museum. Hun werken gaan in confrontatie met het museum als instelling, als oord van  'herinnering'. Kunnen we culturen eigenlijk nog wel in glazen kasten stoppen in deze tijden van toenemende mondialisering?  Edith Dekyndt, Meschac Gaba, Philippe Aguirre, Johan Muyle, David Hammons, Toma Mutebe Luntumbe, Luc Tuymans en Barthélémy Toguo bogen zich verder over dit vraagstuk. De bedoeling is dat de toeschouwer, zowel de bezoeker van thema­tentoonstellingen als de liefhebber van hedendaagse kunst, tijdens het parcours voortdurend verrast wordt en op het verkeerde been wordt gezet. Het resultaat is dat met deze manifestatie heel  het instituut 'Afrika-museum' in vraag wordt gesteld.

Praktisch

Recentie

Paul Bauters, Van zadelsteen tot Zetelkruier, 2000 jaar molens in Vlaanderen

In 1998 verscheen het eerste deel van wat het magnum opus van bezield molenaar­-malinoloog Paul Bauters moet worden. Drie jaar later is het de beurt aan het tweede deel.

Hierin staat de beschrijving van de bouw en de werking van de molens met natuurlijke aandrijfkracht in de tweede helft van de 19de eeuw centraal. Ondanks de technische verbeteringen die, dank zij de nieuwe technologische kennis, ook het molenaarsberoep ten goede kwam, betekende deze technologische optimalisering ook het begin van het einde van het molentijdperk. Verhoogde windgevoeligheid kon immers niet op tegen de nieuwe aandrijftechnieken die een permanente werking konden garanderen. De grote technische variëteit die de molens eind 19de eeuw kenden wordt in dit technisch deel tussen de teerling en de windvaan (voor staakmolens) en tussen de grondvesten en de kap (voor bovenkruiers) bijzonder uitgebreid toegelicht. Hierbij wordt ook niet voorbijgegaan aan de watermolens, waarbij een aantal speciale types, die in het economisch overzicht van Boek1 onderbelicht bleven, nu wel worden aangehaald, zoals de papiermolens (pp. 69-74, maar dan wel het Ancien-Régime type zoals te zien is te Arnhem en niet de 19de­-eeuwse gemechaniseerde varianten zoals rond Brussel) en andere gespecialiseerde types. Dat de auteur windmolenmulder is, wordt ten overvloede duidelijk in de uitzonderlijk grondige en uitvoerige technische uitleg over dit soort molens.

Bijzondere aandacht wordt ook besteed aan de maalstenen en de verdere uitrusting van de maalstoel. Gespecialiseerde windmolens als olieslag-, pel- en pompmolens krijgen nog een afzonderlijke behandeling. De aandacht voor het molenmakersalaam slaat voornamelijk op de gebruikte hijssystemen. Net zoals in deel 1  zijn er een aantal storende lay-out onnauwkeurigheden en wordt de hoogstaande technische kwaliteit van de tekeningen van G.J. Pouw verstoord door een niet zo gelukkige kleurenkeuze van blauw (bv. p. 62), bruin of groen (bv. pp. 312-313), die de noodzakelijke rust bij lezing van een belangwekkend referentiewerk niet ten goede komt.

Boek

'Van zadelsteen tot zetelkruier. 2000 jaar molens in Vlaanderen.

Boek 2: Bouw en werking van de molens met natuurlijke drijfkracht rond 1850 en in de natijd',

Provincie Oost-Vlaanderen, Gent, 2000. Gedrukt  bij Drukkerij Emka, Kruishoutem.,367 pagina's, een 365 illustraties.  Vollinnen band met wikkel, 24 x 30 cm.

Download hier de pdf

OKV Plus 2001.2