Veertig jaar geleden, toen ik in Holland studeerde, ontdekte ik voor mijzelf Georges-Hendrik Breitner, de man met de geweldige schildershartstocht, de schilder van de actie, met zijn cavalleriestukken, zijn stadsgezichten van het bezige Amsterdam, met zijn straatmeiden, zijn trampaarden, zijn gebouwen in afbraak, zijn drukke scheepswerven. De schilder met de breedst denkbare en meest vrijgevochten verftoets, met de zware en sombere kleurorchestratie, met blauwen en gelen, vergaan wit en rood die plots kunnen opfonkelen met zeldzame pracht. Ik dweepte met hem en hield hem voor de grootste Nederlandse schilder, naast en onder Vincent van Gogh. Ik kende de passussen uit Vincents brieven, waarin hij tegen Breitner te keer gaat. Van Gogh en Breitner waren twee volstrekt tegengestelde naturen. De eerste, die zonder de minste 'aanleg' begon, de dweper met de geëngageerdheid van een missionarisziel, die zich afzwoegde en er ook in slaagde, in een lijf-aan-lijf gevecht dat op zelfvernietiging zou uitlopen, de psychische en humanitaire spanningen die hem vervulden in een maximaal verantwoorde en beladen vorm, samengebald gestalte te geven. De tweede, Breitner, ongemeen begaafd en vroeg-rijp, die met onthutsende meeslependheid de sensaties die hem bij het gadeslaan van het leven als 't ware overrompelden in een driftig snelschrift wist te vertolken. Ik herinner mij niet meer wie hem, terecht, 'de geextasieerde van de gewaarwording' heeft genoemd.

Na de oorlog zag ik te Antwerpen de grote Breitner retrospectieve. In de grond ontgoochelde ze mij. Ze liet een gevoel van leegheid na. Bij alle schildersbravoure, in sombere toonaard doorklinkend, bleek er gebrek aan dieptegang, gebrek aan die menselijke inslag, waardoor ons hart en alles wat de rijkdom van ons 'gemoed' uitmaakt mede in de kunstdaad zou betrokken zijn en de 'gehele mens' in ons zou bevredigen. Ik dacht toen aan die andere geweldenaar die Permeke heet, bij wie de bravoure uit veel diepere gronden opwelt, de verfpasta een complexiteit en innerlijke verzadigdheid bezit, die aan onze onmeedogendste eisen weerstand biedt.

G. H. Breitner, Avond op de Dam

G. H. Breitner, Avond op de Dam, 93 x 178 cm, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen

Maar nu ik over het prachtig schilderij van Breitner, 'Avond op de Dam te Amsterdam' moet schrijven, en meer bepaald voor een Vlaams publiek, wil ik pogen die Rotterdammer, die in de fel levende stad Amsterdam werkte, en haar op zijn manier vereeuwigde, even in ruimer verband kunsthistorisch te situeren en tevens dichter bij ons te brengen. Het Hollands impressionisme is met het onze verwant en in dat opzicht grondig verschillend van het Franse, dat door zijn vinding en creatie van het tintelend, helder en zonnig palet waaruit alle donkere schaduwen gebannen zijn, - men denke maar aan Monet, Sisley en Renoir I -, Europa zou veroveren. Het Noords impressionisme van Holland en Vlaanderen is echter van sombere toonaard, - men denke bij ons aan Artan en Vogels -, is zwaar op de hand, en bij het weergeven van 'indrukken', van 'impressies', worden de vaste vormen op andere wijze dan bij de Fransen verdoezeld : door licht en donker in een subtiele gamma van grijzen, als 'lichtend in het duister' weer te geven. De jongeren die op het impressionisme volgden zouden, gedreven door nood aan verdieping, door fellere hartstocht gekenmerkt zijn, en waar in Holland Breitner en Van Gogh de grootste namen onder die jongeren zijn, hebben wij een Jakob Smits naast een Ensor. De fellere en diepere doorschoktheid is echter, bij die jongeren, onderling zo verschillend én door de aard van hun persoonlijkheid én door de kracht van hun oorspronkelijkheid, dat men het ternauwernood aandurft, ze onder eenzelfde vlag te scharen, die het streven van de gehele generatie zou kenmerken of samenvatten.

Breitner, kind van de Hollandse traditie, - van de Hagenaar Jacob Maris in het bijzonder -, en de jonge Ensor, kind van onze traditie, - van Artan en Vogels -, blijken beiden, in het aanwenden van hun donker palet, ten zeerste verwant. Maar terwijl Ensor, door de ongemene rijkdom van zijn ziel, door de angst en de geheimzinnige geladenheid van zijn heldonker, de regionen van de diepste geheimenis in de mens beroert en als een geniale en onvervangbare voorkomt, blijft Breitner eerder aan de oppervlakte kleven. Hij wordt hartstochtelijk aangegrepen door het jachtige en bewegende leven, hij is een 'geëxtasieerde van de gewaarwording', - maar niemand die eraan denken zou, hem, zij het dan ook in de ruimste zin, onder de vlag van de 'symbolisten' te scharen, zoals men het wél met Ensor, met Van Gogh en Smits wagen kan, die allen in de 'diepten' van de menselijke ziel peilden. Breitner kan men evenmin een laat-impressionist noemen, wél, zoals men het in Nederland deed, een 'naturalist' een realist die de werkelijkheid zo zwaar-op-de-hands, zo fel en hartstochtelijk beleefde, met een in zijn tijd totaal nieuwe brutaliteit, zowel in de beleving als in de schilderwijze. De felheid, aan zijn generatie eigen, openbaart zich bij Breitner meer aan de oppervlakte dan door een grijpen naar de diepten. Zelden bevredigt hij het menselijke bij uitstek in ons, - wat we hart, geest en ziel noemen. Hij is echter ontegensprekelijk een geboren, een begenadigd schilder, met superieur schildersinstinct.

Rijk is de behandelde stof die Breitner bestrijkt, zijn repertorium, waar het 'moderne leven' jachtig doorheen stroomt.

 De stad Amsterdam is zijn werkterrein bij uitstek, de heerlijke, oude stad, maar minder haar statig architectonisch uitzicht dan de stad waarin afgebroken en nieuwgebouwd wordt, waarvan de trams, door paarden getrokken, de straatmeiden, de kinderen, de welgeklede vrouwen, de honden, alles door elkaar de moderniteit uitmaken ; de stad met haar dokken en scheepswerven, waaraan dag en avond, regen en sneeuw een voortdurend wisselend uitzicht geven. Het paard, - een zeldzame keer aangrijpend, zoals in het oude paard te Montmartre -, is hem een dierbaar motief geweest : de paarden van de cavallerie en de artillerie, de trampaarden, de werkpaarden. Hij heeft ook heerlijke naakten geschilderd, die door de durf en het onverwachte in de voorstelling, door hun afmetingen op ware grootte, door de felle belichting plots voor ons openklappen, onthuld in hun voor die tijd vervoerend sensuele aantrekkelijkheid. Hij heeft briljante portretten geschilderd. Alles is bestendige, maar op den duur vermoeiende, nooit geheel bevredigende manifestatie van opgezweepte levens- en schildersdrift.

Het schilderij 'Avond op de Dam te Amsterdam' is door zijn groot formaat, zijn gestrektheid in de breedte al indrukwekkend. Amsterdam, als stadsbeeld, suggereert hij, veel meer dan hij het uitbeeldt, in nachtelijk donker, door er vormen aan te geven die men veel meer vermoedt dan duidelijk erkennen kan : gebouwen, vaal oranje en blauw-grijs oplichtend, doffe tramwagens, de fel-gele 'juwelige ogen' der stadslichten. En in die suggestieve nachtelijke sfeer draagt hij het leven voor, breed en schetsmatig, maar raak, met onfeilbaar schildersinstinct, slagzeker, overzichtelijk door enkele accenten componerend, opbouwend. Deftige, of althans deftig geklede vrouwen, een moeder met kind en grootmoeder (prachtig, midden op de voorgrond !), krasse straatsletten (op het middenplan), armzalige honden, en twee straatpaarden, het paard rechts, een schimmel, in grijze schemertoon, oud en ellendig, het tweede, middenin-bovenaan, in felste zwart, de 'diepste' klank in de sombere kleurenharmonie. De onheimelijkheid van de avond suggereert hij door de grote onbewerkte leegten links en rechts van de hoofdfiguur op het voorplan : links zijn het de drastische straatmeiden die het plein onverwacht van leven vervullen, rechts, in sterkste contrast, het grijs trampaard dat in zijn verlatenheid dit gapend beeld van de grootstad zijn volle betekenis geeft.

In de sombere totaaltoon speelt de kleur toch nog een zeer bijzondere, actieve rol. Heel typisch is hier voor Breitner b.v. de grijs-blauw-grijze kleurtoon die opklarend, het schilderij 'opbouwt' en scandeert door enkele felle accenten, maar tegelijk alle thema's onderling tot stromend, meerstemmig leven verbindt en ineen doet vloeien : de blauw-grijze freule aan de rand links, de jonge moeder met volks-brutale tronie op de voorgrond, het verlaten paard rechts, de lang gerekte gevel boven de straatdeernen. En de vaal-oranje en gele tonen, culminerend in de fel-gele toetsen die de lichtende lantarens moeten verbeelden, verlenen aan het blauw, - hun complementaire -, een volle, welluidende klank. De twee paarden hebben hetzelfde rode gareel rond hun nek en daardoor wordt hun lotsverbondenheid door de taal der kleur uitgedrukt.

De volle rijkdom van dit schilderij, - een van zijn zeldzame met een humane klank ! -, kunt u enkel vóór het schilderij zelf genieten. Kom het speciaal bekijken ! Het biedt, als elk meesterwerk, de kans tot een ontdekkingstocht : U moet er zich pogen in te leven !  Vrienden die Breitner van dichtbij hebben gekend vertelden mij, dat hij, in burgerlijk gezelschap, uiterst schuchter en onhandig kon zijn. Zou men dat van deze driftige, door het leven aangegrepen en meegesleepte, onthutsend-virtuoze schildersnatuur wel verwachten ?

Download hier de pdf

G. H. Breitner - Avond op de Dam