Toen een zekere Alfred Van de Walle op 6 maart 1882 een terracotta-kop in vrij gehavende toestand aan het voormalige Oudheidkundig Genootschap van Brugge ten geschenke gaf, kon hij, noch de begiftigde vereniging, nauwelijks vermoeden dat dit kunstwerk het eens tot het vedettestuk van het latere Gruuthusemuseum, en tot een zeer bekend nummer uit Vlaanderens kunstbezit zou brengen.

Deze vorstenkop, die men toen dacht met Filips de Schone te mogen vereenzelvigen, werd lange tijd als tuinversiering bij een leperse familie aangewend. Te leper geveild, kwam het werk via de bovenvermelde milde schenker terecht in de Brugse verzamelingen, die aan de basis lagen van het pas in 1954 stedelijk geworden Gruuthusemuseum.

Nopens de vroegere herkomst van het stuk, tast men vooralsnog in het kunsthistorische duister. En even onduidelijk zijn ook de eerste levensdagen van het stuk als museumobject te Brugge. Men weet bijvoorbeeld weinig af van de concrete toestand, waarin de kop en de misschien nog fragmentair bewaarde buste zich toen bevonden. Nu nog wordt er geredetwist of het houten en afneembare hoofddeksel al dan niet als oorspronkelijk moet worden aangezien.

Wat met zekerheid blijkt, is dat het toenmalige beheer van het archeologische genootschap de kop onmiddellijk liet restaureren en opnieuw polychromeren, terwijl het ook de buste volledig liet bijwerken en vernieuwen. Het allervoornaamste gedeelte van deze portretbuste, het aangezicht dus, lijkt niettemin in elk geval zeer authentiek te zijn.

Het duurde dan ook niet zo heel lang voor men de ware identiteit van de geportretteerde wist te onthullen, en ook de naam van de vermoedelijke kunstenaar voorop kon stellen. In de Gazette des Beaux-Arts van 1888 kon H. Hymans de portretbuste voor het eerst identificeren met die van Keizer Karel de Vijfde en toeschrijven aan de bekende Conrat Meit van Worms, een der belangrijkste kunstenaars van de Renaissance benoorden de Alpen. Aan genoemde identificatie twijfelde sindsdien wel niemand meer ; voor de Meit-toeschrijving echter maakten bepaalde geleerden nog al eens voorbehoud. Conrat Meit, land-, tijd- en geestesgenoot van Dürer, werd in ieder geval als officieel beeldhouwer en boetseerder opgenomen in de zeer kunstminnende kring der Nederlandse Habsburgers. Zijn grootste opdrachtgeefster alhier is wel Margaretha van Oostenrijk, Keizer Kareis tante, geweest. Hij schiep vooral voor vorstelijke kamers bestemde statuetten en portretten, waaronder we inderdaad gemakkelijk de besproken buste van de hier nog jonge Karei zouden kunnen onderbrengen.

Afgezien van zijn archeologisch en kunsthistorisch belang, heeft het keizersportret uit Gruuthuse bovendien in elk geval een onmiskenbare documentaire waarde.
Conrat Meit, Portretbuste van Keizer Karel

Conrat Meit, Portretbuste van Keizer Karel (ca. 1480-1551), Gebakken pijpaarde en hout, hoogte 51 cm, Gruuthusemuseum, Brugge.

Het stuk is uit de iconografie van Karei V gewoon niet weg te denken. Als zodanig is het dan vanzelfsprekend steeds terug te vinden in de talrijke, ook de recentste, iconografische studies over de vorst ; terug te vinden wàs het ook op de twee grootste Karei V-tentoonstellingen, die in Europa reeds gehouden werden, nl. te Gent in 1956 en te Toledo in 1958. 's Keizers talrijke contacten met beroemde tijdgenoten en met het humanisme, alsook zijn lidmaatschap van de Orde van het Gulden Vlies, brachten de buste uit het Gruuthusemuseum al op enkele andere bekende historische exposities, de tentoonstellingen nl. van het Europees Humanisme te Brussel in 1955, van Paus Adrianus VI te Leuven-Utrecht in 1959, van Erasmus te Rotterdam in 1969, alsook op de twee beroemde Gulden Vliesexposities van Brugge, in 1907 en 1962.

De inrichters van vermelde tentoonstellingen waren er zich kennelijk van bewust dat zij met de realistische portretbuste uit Gruuthuse ook de meest waarachtige 'présence' van de vorst op hun manifestatie bewerkstelligden. De voornaamste iconografische verdienste van het kunstwerk bestaat inderdaad in zijn zeer nuchtere, objectieve en rake plastische weergave van de beroemde Habsburger en zijn bekende, vinnige fysiek.

Toch zien de Brugse stedelijke musea hun Keizer Karelbeeld liefst niet zoveel op reis gaan als de geportretteerde in zijn bewogen leven zelf, omdat het kunstwerk door zijn broze materie - gebakken pijpaarde en dus hol van binnen - zeer freel en breekbaar is, en omdat het telkens ook zo'n grote, hoewel tijdelijke leemte laat in de middeleeuwse herenwoonst, het voormalige Gruuthusepaleis, waar het bestendig bewonderd en met de grootste zorg wordt omringd.

Dit Karei V-portret moet in zijn tijd al belangrijk zijn geweest, omdat het blijkbaar voor andere voorstellingen van de vorst als voorbeeld genomen werd. Daarom alleen reeds mag men wellicht vermoeden dat het stuk oorspronkelijk een officieel karakter droeg, of zeker in officieel bezit is geweest. Belangrijk voor de datering is het feit dat er eertijds te Middelburg in Zeeland een gelijkaardige portretbuste van Ferdinand I bewaard werd, gedagtekend 1522, die als tegenhanger van de terracotta-buste van diens broer geconcipieerd werd. Van dit blijkbaar verloren gegane beeldhouwwerk bezitten de Brugse stedelijke musea nog een goede pleisteren repliek.

De Keizer Karelbuste uit Gruuthuse moet dus in elk geval vóór 1522 gedateerd worden, wat overigens overeenkomt met de nog jonge leeftijd van de in 1500 geboren geportretteerde, leeftijd die inderdaad als zodanig op het stuk uit Gruuthuse is af te lezen. Volgens sommigen is Keizer Karei hier nog geen twintig, zodat de Brugse buste wel eens drie à vier jaar ouder dan het pendant uit Middelburg zou kunnen zijn.

Staan wij dus nog voor een jonge Keizer Karel, dan weerspiegelt zijn overbekend gezicht, ingekleed in een modieus kapsel en in een platte feestelijke hoed, nochtans reeds helemaal het zelfzekere, volwassen karakter van de grote Europavorst in wording. Wij hoeven nauwelijks nog te wijzen op zijn bekende, hier schitterend in de pijpaarde geboetseerde gelaatstrekken : het smalle magere aangezicht, de wijdopen starende ogen, de zware rechtlijnige neus, de sterk geprononceerde scherpe kin en de halfopen mond met de platte vlezige lippen.

De Keizer Karelbuste uit het Gruuthusemuseum brengt een onverbloemd plastisch verslag uit over het fysische voorkomen van de beroemde, door de politiek vroegrijp gemaakte vorstelijke jongeling. Ongetwijfeld is het uit de handen gekomen van een even rijp kunstenaar, die niet alleen de materie beheerste, maar die het nog in de Germaanse gotiek wortelende realisme, bij de nieuwe vormen van de opkomende Noordelijke renaissance wist aan te passen, even zelfbewust overigens als zijn zelfbewust keizerlijk model. Zo'n modern kunstenaar was Conrat Meit uit Worms, in zijn tijd, de Duitse Vlaming (of de Vlaamse Duitser), die zijn talenten in 1512 in dienst van het renaissance-minnende Mechelse hof was komen stellen, en gedurende zijn laatste twintig levensjaren te Antwerpen ging wonen.

Mede aan de hand van het hier besproken kunstwerk is het duidelijk dat de realistische en Germaans geaarde portretkunst ons in de voor de rest zeer Italiaans gerichte renaissancetijd de meest autochtone kunsthistorische aanwinsten heeft bijgebracht.

Literatuurlijst:

  • L. Devliegher, Het beeld van Keizer Karel in het Brugs Gruuthusemuseum, in : Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis (Société d'Emulation) te Brugge, XCVII, (1960), p. 240-241.
  • Ch. Terlinden, Keizer Karel de Vijfde, Brugge-Utrecht, 1965, p. 28-29.
  • V. Vermeersch, Gids Gruuthusemuseum, Brugge, 1969, p. 14-15.
  • V. Vermeersch, Brugges Kunstbezit 1, Brugge, 1969, nr. 16.

Download hier de pdf

Conrat Meit - Portretbuste van Keizer Karel