Floris Jespers is een belangrijk avant-gardekunstenaar uit de eerste helft van de twintigste eeuw.  Daar twijfelt niemand aan.  Toch is er iets vreemds met hem aan de hand.  Noch zijn talent, noch zijn virtuositeit worden in twijfel getrokken.  Hij kon alle stijlen, alle technische pirouettes aan.  En dat juist wordt hem zwaar aangerekend.  Vier maanden lang probeert het PMMK te Oostende met het vertekende beeld af te rekenen.  Floris Jespers, vernieuwer of navolger ?    

De tentoonstelling die gastcurator Jean F. Buyck in het PMMK opstelt, is als één groot fresco opgevat waaruit de enorme diversiteit van Jespers' talent moet blijken. Dat dit overzicht de kritiek de mond zal snoeren, valt te betwijfelen. Of je het wil of niet, in de schilderijen van Jespers zie je keer op keer schoolvoorbeelden van de belangrijkste kunststromingen van de voor­bije eeuw: van het Brabants Fauvisme tot de 'Jeune Peinture beige', soms zelfs een ab­stract probeersel, dat dan met een  knipoog van de meester toch figuratief blijkt te zijn. Voor sommigen is deze ratjetoe de laagste vorm van hoereren, een kunstenaar onwaar­dig. Weg met Jespers!

De Belgische Picasso?

Floris Jespers, Marché Congolais, 1951

Marché Congolais, 1951

Roger Avermaete schreef ooit over hem dat, mocht hij in Frankrijk geleefd hebben, zijn reputatie niet voor die van Picasso had hoeven onder te doen.  De overdrijving is sympathiek vanwege een stadsgenoot en medestander.  Ook Gaston Burssens werkt zich uit de naad om de diversiteit van zijn werk te duiden.  Hij aarzelt daarbij niet om openstaande deuren in te trappen: 'Voor hem is ieder procedé welkom, niet de wijze van schilderen maar het resultaat alleen van die wijze interesseert hem. '

Waar niemand omheen kan dat is inderdaad de heel sterke periode eind jaren tien, begin jaren twintig, met meesterwerken als 'Prin­ses  Jiji' en de snelle evolutie naar een eigen mengvorm van kubisme en expressionisme.

De Kongolese periode, grosso modo van de jaren vijftig tot zijn dood in 1965, wordt als een tweede hoogtepunt gezien, een opnieuw aanknopen bij de grote creatieve eigenheid. Hetgeen daartussen ligt, wordt gemakshalve als een soort doelloos zoeken en tasten gezien. Ik geef grif toe dat ik mij ook aan deze  simplistische beeldvorming bezondigd heb. Tot ik bij vrienden een werk onder ogen kreeg uit de periode rond 1950: een interieur, tafel met koffiepot en andere prullaria, haast monochroom geschilderd in grijze en melkwitte tonen: een indrukwek­kend, eenvoudig werk, een 'Jeune Peinture beige' van het zuiverste water.  Bravo Jes­pers!

Floris Jespers, Strand te Oostende, 1927

Strand te Oostende, 1927

'Da kan ik oek !'

Tweehonderdvijftig werken sieren het PMMK, in alle hoeken en kanten. Het biedt ruimschoots de kans om werken individueel te bekijken. Dat is misschien wat wij tot ­nogtoe te weinig gedaan  hebben met Jes­pers. De man is nu eenmaal niet onder één noemer te vatten, in één stijl of zelfs in één rechtlijnige evolutie, zoals broer Oscar bij­ voorbeeld. In de perstekst voor de tentoon­stelling wordt hij een  'proteïsch kunstenaar' genoemd.  De term is erg duidelijk, zelfs lichtjes pejoratief. Veelvormigheid betekent onbestendigheid, onbetrouwbaarheid.

Floris Jespers was een kunstenaar die blaakte van zelfvertrouwen. Zo deed hij zich ten minste voor.  Hij was bovendien geen diplomaat. Jaloerse collega's bazuinden met genoe­gen zijn ongenuanceerde uitspraken uit. De ruzies met Paul Joostens (door Paul van Ostaijen uit de 'Heilige Kubistiese Kerk' geëxcommuniceerd) waren episch, maar niets uitzonderlijks in het Antwerpse kun­stenaarswereldje.

Als er dan over één of andere kunstenaar met lof gesproken  werd, volgde onvermijdellijk een sneer van Jespers: 'Da kan iek oek!'.  Hi j heeft nooit beseft dat deze uitspraak zijn reputatie ernstig geschaad heeft.  In plaats van bewondering te oogsten voor zijn inzicht in techniek en stijl van anderen (dat hij ongetwijfeld had), kreeg hij het etiket van windvaan en naloper opgekleefd.

De tentoonstelling in het PMMK biedt de kans om die hardnekkige,  in anekdote gedrenkte beeldvorming te herzien. Ja, de stilistische diversiteit is erg groot, verras­send soms.

Floris Jespers, De fietser, 1924

De fietser, 1924

Het expressionisme van een werk als  'De Fietser' uit 1924 past helemaal in de sfeer van de hoogdagen van het Vlaams expressi­onisme, met steil oplopend perspectief, ver­vormingen en al. Toch dobbert hij niet rustig verder op het verticalisme dat zich door het onderwerp haast aan hem opdringt:  de straat, de huizen, de telefoonpalen, alles loopt in één beweging van de onderkant van het schilderij  tot de horizon,  ergens heel bovenaan. Die beweging breekt hij abrupt af door een eigenzinnige horizontale kadrering.  De fietser zit gevangen in een web waar hij zich door vecht.  Een epigoon zou voor zoveel vrijpostigheid terugschrikken of er zich ten minste erg in verslikken.

Heel anders gaat hij tewerk als hij maritieme onderwerpen aanboort.  Franse en Duits expressionistische elementen brengt hij tot een hoogst persoonlijke synthese. Jespers bedient zich zonder schroom van technische vondsten die hij voor een eigen sfeerschep­ping het meest werkzaam acht. Zijn toon is wervend en luchtig,  ideaal voor een toeristische promotieaffiche. De compo­sitie verwijst duidelijk naar een collage, ook qua technieken.  Met een vette knipoog ge­bruikt hij zelfs een soort 'frottage', om even duidelijk te maken dat niet enkel Max Ernst die techniek onder de knie heeft.

Floris Jespers, Circus, 1932

Circus, 1932

De andere figuratie

Het zou mooi zijn een overzichtstentoonstel­ling samen te stellen over de excentrieke paden die de figuratieve kunst bewandeld heeft tijdens het Interbellum, los of min­stens in de marge van de grote kunststro­mingen. Gemakshalve worden die momen­teel op één hoop gegooid als 'art déco' (te vaag) of 'Nieuwe Zakelijkheid' (naast de kwestie). In dat onontgonnen gebied ver­dient Jespers zeker een  plaats. Het zou ook de kans bieden om af te wegen in welke mate een 'Retour à l'Ordre' aansloeg.  Zo zou een reeks achterglas schilderijen van Floris Jespers kunnen culmineren in zijn  'Circus' uit 1932, als een soort afrekening met het thema dat sinds Lautrec en Seurat een deel van de figuratie monopoliseert. Het is een werk vol dubbelzinnigheid: droefheid en vrolijkheid, intrige en romance, helder en donker,  barok  en naïef. Een  collage van  zijn eigen  iconografie, een  snerpende demonstratie dat hij dat ook kan!

Binnen deze vormen van ongebruikelijke figuratie mogen wij niet de ontwerpen vergeten die hij voor de wereldtentoonstel­lingen van Parijs en New-York realiseerde. Zij passen in een door de oorlog gekortwiek­te poging om de monumentale schilderkunst nieuw leven in te blazen.  Het getuigde van grote zelfzekerheid om op dat terrein de concurrentie met de Mexicaanse muralisten op hun eigen continent aan te gaan.

Jean Buyck wil zich niet opwerpen als de onvoorwaardelijke propagandist van het werk van Jespers. Zijn optiek is veel breder.  Het grieft hem wel dat door te veel vooringenomenheid (door de kunstenaar zelf gedeeltelijk in de hand gewerkt) Floris Jespers niet de erkenning krijgt die hij verdient, noch binnen de historische  avant­ garde, noch als beeldend kunstenaar. Het beeld dat wij  doorgaans van hem hebben is een karikatuur.  Floris Jespers verdient beter. In al zijn diversiteit, valt het op dat hij een eigen invalshoek heeft nagestreefd. Aan ons om die opnieuw te ontdekken.

Download hier de pdf

Floris Jespers.pdf